ECLI:NL:RBZWB:2022:1269
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV inzake compensatie transitievergoeding
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 8 oktober 2020, dat betrekking had op de toekenning van een compensatie voor de door haar betaalde transitievergoeding. Op 3 februari 2022 heeft het UWV het bestreden besluit herzien, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Verzoekster heeft vervolgens verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft aangegeven bereid te zijn om het griffierecht en de kosten voor het indienen van beroep te vergoeden.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.
De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,00, en veroordeelt het UWV tot dit bedrag. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer op 11 maart 2022 en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.