In deze zaak heeft eiseres, een moeder die kinderopvangtoeslag ontving, beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Het primaire besluit van 9 augustus 2019 stelde het recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2017 vast op € 5.813,-, waarna een terugvordering van € 2.220,- volgde. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit op 23 september 2019 waarin het bezwaar gegrond werd verklaard en het recht op kinderopvangtoeslag werd vastgesteld op € 6.576,-. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 25 november 2021 was eiseres afwezig, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft een gewijzigd standpunt ingenomen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren. Uiteindelijk heeft eiseres ingestemd met de herziene berekening van de Belastingdienst/Toeslagen, waardoor er geen geschil meer bestond over het recht op kinderopvangtoeslag voor 2017.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit te nemen conform de definitieve berekening. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep met zeven maanden is overschreden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres door de Staat der Nederlanden. De uitspraak is gedaan door rechter J.E.C. Vriends op 9 maart 2022.