ECLI:NL:RBZWB:2022:1251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 19_5577
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft eiseres, een moeder die kinderopvangtoeslag ontving, beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Het primaire besluit van 9 augustus 2019 stelde het recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2017 vast op € 5.813,-, waarna een terugvordering van € 2.220,- volgde. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit op 23 september 2019 waarin het bezwaar gegrond werd verklaard en het recht op kinderopvangtoeslag werd vastgesteld op € 6.576,-. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 25 november 2021 was eiseres afwezig, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft een gewijzigd standpunt ingenomen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren. Uiteindelijk heeft eiseres ingestemd met de herziene berekening van de Belastingdienst/Toeslagen, waardoor er geen geschil meer bestond over het recht op kinderopvangtoeslag voor 2017.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit te nemen conform de definitieve berekening. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep met zeven maanden is overschreden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres door de Staat der Nederlanden. De uitspraak is gedaan door rechter J.E.C. Vriends op 9 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5577 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

In het besluit van 9 augustus 2019 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2017 definitief vastgesteld op € 5.813,-. Aangezien eiseres meer voorschot kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, is van haar een bedrag van € 2.220,- teruggevorderd.
In het besluit van 23 september 2019 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 6.576,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 13 augustus 2020 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 24 november 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een gewijzigd standpunt ingenomen.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 november 2021. Hierbij waren mr. C.S.F.M.W. de Beurs en mr. A.R. Sheikchote namens de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op het gewijzigde standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft een nadere reactie ingediend. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
In verband met het verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres en haar toeslagpartner [naam toeslagpartner eiseres] hebben samen een dochter. Eiseres heeft in 2014 een aanvraag om kinderopvangtoeslag ingediend en toegekend gekregen voor de opvang van haar dochter bij [naam kinderopvang] in [plaatsnaam] (hierna: [naam Kindcentra] ) en via gastouderbureau [naam gastouderbureau] te [plaatsnaam 2] . De Belastingdienst/Toeslagen beschouwt deze aanvraag als mede ingediend voor de volgende jaren.
Eiseres heeft in het jaar 2017 in totaal € 7.939,- aan voorschot kinderopvangtoeslag ontvangen. In dat jaar heeft zij volgens het contract 290,65 opvanguren afgenomen bij [naam Kindcentra] , waarvoor totaal € 2.086,83 aan kosten in rekening is gebracht. Daarnaast heeft zij volgens de jaaropgave in 2017 bij gastouderbureau [naam gastouderbureau] 1.519 uren opvang afgenomen, waarvoor € 8.558,80 aan kosten in rekening is gebracht.
Bij brief van 6 september 2018 heeft de directeur van Stichting peuterspeelzalen [plaatsnaam] (onderdeel van [naam Kindcentra] ) eiseres gesommeerd (onder andere) de achterstallige betalingen over 2017 (€ 1.292,40) binnen veertien dagen te voldoen. Op 18 september 2018 heeft eiseres met de directeur een betalingsregeling getroffen, in die zin dat zij € 50,- per maand voldoet.
Vanuit de opvanginstellingen heeft de Belastingdienst/Toeslagen bericht ontvangen over het aantal opvanguren en opvangkosten in 2017. [naam Kindcentra] heeft gemeld dat 10 uur per maand opvang is genoten van januari tot en met november 2017, voor een totaalbedrag van € 794,47. Gastouderbureau [naam gastouderbureau] heeft gemeld dat 127 uren per maand opvang is genoten gedurende het gehele jaar 2017, voor een totaalbedrag van € 8.558,80.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag is vastgesteld op basis van 11 uur dagopvang per maand bij [naam Kindcentra] en 127 uren per maand dagopvang bij Gastouderbureau [naam gastouderbureau] , beide van januari tot en met november 2017, en 127 uren buitenschoolse opvang bij Gastouderbureau [naam gastouderbureau] voor de maand december 2017.
Geschil
2. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2017 juist heeft vastgesteld.
De aanspraak op kinderopvangtoeslag voor dagopvang en buitenschoolse opvang via gastouderbureau [naam gastouderbureau] in 2017 is niet in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen bij vaststelling van het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2017 is uitgegaan van het juist aantal opvanguren bij [naam Kindcentra] (11 uur per maand gedurende 11 maanden).
Nieuw standpunt Belastingdienst/Toeslagen
3. Bij brief van 24 november 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen medegedeeld dat het beroep van eiseres gegrond is. In het bestreden besluit heeft Belastingdienst/Toeslagen namelijk aangegeven dat volledig tegemoet wordt gekomen aan het bezwaar van eiseres, en dat de berekening van het recht op kinderopvangtoeslag 2017 wordt aangepast conform de door eiseres aangeleverde jaaropgaven 2017. Vervolgens is in de berekening echter uitgegaan van de gegevens van de opvanginstellingen. Eiseres doet volgens de Belastingdienst/Toeslagen een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag 2017 heeft Belastingdienst/Toeslagen opnieuw berekend op basis van de opvanggegevens die eiseres in bezwaar heeft ingediend. Deze herziene definitieve berekening leidt, vanwege een verschil tussen het geschatte en het vastgestelde gezamenlijk inkomen van eiseres en haar partner en een verschil in de gegevens van de gastouderopvang, tot een (uiteindelijk) terug te betalen bedrag van € 457,-. Voor dit bedrag kan een standaard betalingsregeling (gedurende maximaal 24 maanden, met een minimaal maandbedrag van € 20,-) worden getroffen of om een persoonlijke betalingsregeling worden verzocht.
Reactie eiseres
4. Eiseres heeft blijkens haar schriftelijke reactie kennisgenomen van de nieuwe berekening van de Belastingdienst/ Toeslagen en zij heeft mr. De Beurs hierover gesproken. Eiseres is het eens met deze berekening.
Conclusie rechtbank
5. Gelet op het voorgaande bestaat tussen partijen niet langer meer een geschil over het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2017. Daaruit volgt dat het recht op kinderopvangtoeslag hoger vastgesteld moet worden dan in het bestreden besluit is gedaan. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen zal worden opgedragen (voor zover dit nog niet is gedaan) een nieuw besluit te nemen conform de bij de brief van 24 november 2021 gevoegde definitieve berekening kinderopvangtoeslag 2017.
Griffierecht en proceskosten
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking te komen kosten.
Redelijke termijn
7. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 4 september 2019 is ontvangen bij de Belastingdienst/Toeslagen. De
rechtbank doet uitspraak op 9 maart 2022. Daaruit volgt dat de redelijke termijn met zeven maanden is overschreden. Belanghebbende heeft – uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar – recht op een schadevergoeding van € 1.000,-. Omdat de bezwaarfase afgerond één maand heeft geduurd, wordt de overschrijding van de redelijke termijn volledig toegerekend aan de beroepsfase. De Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) dient daarom € 1.000,- te betalen. De rechtbank merkt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de Belastingdienst/Toeslagen op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen conform de berekening bij de brief van 24 november 2021;
  • draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te
vergoeden.
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.000,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.