6.6.1Stikstof
Stikstof gedurende de aanlegfase
Uit het bestreden besluit II volgt dat gedeputeerde staten vanwege de inwerkingtreding op
1 juli 2021 van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en het Besluit stikstof en natuurverbetering de aanlegactiviteiten van het project niet hebben meegenomen bij het bepalen van de stikstofdepositie.
Eerst ter zitting heeft de stichting gesteld dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in strijd is met het Europese recht, zodat gedeputeerde staten zich daar niet op kunnen beroepen.
De mogelijkheid van het indienen van nieuwe beroepsgronden na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich verzet tegen het indienen van een nieuwe beroepsgrond, is in het algemeen een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer bepalend. De stichting heeft eerst op de zitting betoogd dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in strijd is met het Europese recht. Deze grond is niet opgenomen in het (aanvullend) beroepschrift, terwijl is gesteld noch gebleken dat de stichting deze beroepsgrond niet eerder heeft kunnen aanvoeren. Als gevolg van het feit dat de stichting deze grond eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, hebben de andere partijen zich daarop niet kunnen voorbereiden en hebben zij niet op adequate wijze op deze nieuwe beroepsgrond kunnen reageren. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
(Dreigende) overschrijding op drie hexagonen
In het bestreden besluit II hebben gedeputeerde staten erop gewezen dat voor het Natura 2000-gebied [naam Natura 2000-gebied] geldt dat alleen voor het habitattype slijkgrasvelden (H1320) in drie hexagonen sprake is van (dreigende) overschrijding van de kritische depositiewaarde. Deze hexagonen liggen op de rand van het Natura 2000-gebied en voor ieder van deze hexagonen geldt dat het rekenpunt ruim buiten het Natura 2000-gebied ligt. De depositie die voor deze hexagonen is berekend hoeft daarom niet representatief te zijn voor de feitelijke achtergronddepositiewaarde in het deel van het hexagoon dat wél in het Natura-2000 gebied gelegen is. In het licht van het feit dat op de naast elkaar liggende hexagonen op deze locatie onderling zeer grote verschillen in de berekende depositie bestaan (300-400 mol lager), hebben gedeputeerde staten aangenomen dat de feitelijke depositie ter plaatse van het Natura 2000-gebied lager zal zijn.
Ter zitting heeft de stichting gesteld dat niet duidelijk is of er daar waar het hexagoon in het Natura 2000-gebied ligt sprake is van een overschrijding en dat moet worden uitgegaan van de berekende (dreigende) overschrijding.
De rechtbank volgt de stichting daarin niet. Niet in geschil is dat de grenzen van de hexagonen niet gelijk lopen met de grenzen van het Natura 2000-gebied. De omstandigheid dat op het rekenpunt binnen een hexagoon sprake is van een (dreigende) overschrijding, rechtvaardigt dan ook niet automatische de conclusie dat sprake is van een (dreigende) overschrijding binnen het Natura 2000-gebied. Voor die conclusie bestaat in dit geval te minder aanleiding, nu de stichting niet heeft weersproken dat het rekenpunt van de hexagonen in dit geval buiten het Natura 2000-gebied liggen, en op de naast elkaar liggende hexagonen op deze locatie onderling zeer grote verschillen in de berekende depositie bestaan.
Gevolgen van stikstof op de voormalige [naam gebied]
De stichting heeft verder aangevoerd dat in het bestreden besluit II ten onrechte de hexagonen in de voormalige [naam gebied] niet in aanmerking zijn genomen.
Gedeputeerde staten hebben in reactie daarop in het verweerschrift bevestigd dat deze hexagonen niet zijn meegenomen.
Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank.
In het licht van het feit dat de stichting ter onderbouwing van haar verzoek om intrekking van de natuurvergunning nadrukkelijk heeft gewezen op de plaatsing van de voormalige [naam gebied] op de communautaire lijst, hadden gedeputeerde staten in het bestreden besluit II naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk dienen te maken of en, zo ja, op welke wijze de voormalige [naam gebied] in de beoordeling is betrokken. Doordat gedeputeerde staten dit hebben nagelaten, kleeft aan het bestreden besluit II een motiveringsgebrek.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond en zal het bestreden besluit II vernietigen.
De rechtbank zal beoordelen of aanleiding bestaat om de gevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
Gedeputeerde staten hebben zich primair op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk was hexagonen ter plaatse van de voormalige [naam gebied] in aanmerking te nemen, omdat de voormalige [naam gebied] nog niet is aangewezen en er als gevolg daarvan ook nog geen habitattypes zijn aangewezen en geen kritische depositiewaardes bekend zijn.
Dit standpunt overtuigt naar het oordeel van de rechtbank niet. Als de lezing van gedeputeerde staten zou worden gevolgd, zou dat immers tot gevolg hebben dat ondanks het feit dat ook aan gebieden die alleen nog maar op de communautaire lijst zijn geplaatst bescherming toekomt in de praktijk geen rekening wordt gehouden met die gebieden. De bescherming zou daardoor illusoir worden.
Subsidiair hebben gedeputeerde staten zich onder verwijzing naar de “Voortoets [naam natuurgebied] ” van AnteaGroup van 21 juni 2021 op het standpunt gesteld dat het gebied bij een inschatting op basis van de aanwezige biotopen kan worden gekarakteriseerd als habitattype H11408 Slik- en zandplaten (Noordzeekustzone), of ‘droogvallende zandplaten’ als onderdeel van habitattype H1130 Estuaria. De kritische depositiewaarde van beide habitattypen is hoger dan 2400. Vanwege deze hoge kritische depositiewaarde is dit habitattype minder gevoelig voor stikstofdepositie. Een bijdrage op dit habitattype zou dan ook niet leiden tot een verandering in omvang of kwaliteit van het habitattype. Significant negatieve effecten van stikstofdepositie op dit habitattype kunnen worden uitgesloten.
Hoewel de stichting heeft betwist dat het gebied kan worden aangemerkt als habitattype H11408 Slik- en zandplaten (Noordzeekustzone), of ‘droogvallende zandplaten’ als onderdeel van habitattype H1130 Estuaria, heeft zij dat niet onderbouwd. Bij gebrek aan aanknopingspunten voor twijfel daaraan, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door gedeputeerde staten gemaakte inschatting van de karakterisering van het gebied en de bijbehorende kritische depositiewaarde. Aldus hebben gedeputeerde staten naar het oordeel van de rechtbank alsnog voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze het gebied van de voormalige [naam gebied] in de beoordeling is betrokken en dat ter plaatse geen sprake is van een - dreigende - verslechtering of verstoring met significante gevolgen als gevolg van stikstofdepositie.
6.6.2Dieren
De stichting heeft aangevoerd dat de beoordeling niet volledig is geweest, omdat daarbij geen aandacht is besteed aan de dreigende verstoring van dieren in de voormalige [naam gebied] .
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat in het bestreden besluit II geen aandacht is besteed aan de (dreigende) verstoring van dieren in de voormalige [naam gebied] niet maakt dat de beoordeling onvolledig is geweest. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals gedeputeerde staten hebben opgemerkt, in de verzoeken om intrekking niet is gerept over de dreigende verstoring van dieren. Eerst in het bezwaar gericht tegen het primaire besluit I is gewezen op mogelijke verstoring van vogels en mogelijk zeehonden, zonder verdere onderbouwing of specificering van soorten. In dat licht kan de door gedeputeerde staten gemaakte beoordeling niet als onvolledig worden beschouwd. Deze grond slaagt daarom niet.
Overigens heeft Waterzande gesteld dat het effect op dieren wel degelijk is beoordeeld. [naam vergunninghouder] heeft daarbij het rapport “Natuurtoets Gebiedsontwikkeling [naam natuurgebied] ” van AntheaGroup van 31 januari 2020 overgelegd. [naam vergunninghouder] heeft gesteld dat uit dat onderzoek en uit vervolgonderzoek is gebleken dat het project geen effect heeft op dieren, met uitzondering van de wezel en haas. Ten aanzien van die dieren is inmiddels een ontheffing verleend. De stichting heeft dat niet weersproken.