Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres, die als schoonmaakster werkte, was op 19 september 2019 uitgevallen door gewrichtsklachten, rugklachten en oververmoeidheid. Het UWV had haar op 15 april 2020 hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd per 17 mei 2020, omdat zij volgens het UWV meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.M. Duijn.
Tijdens de zitting op 20 januari 2022 was eiseres aanwezig, maar het UWV verscheen niet. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige rapportages van het UWV beoordeeld, waarin werd geconcludeerd dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts had vastgesteld dat eiseres beperkingen had, maar dat zij in staat was om bepaalde functies te vervullen, zoals productiemedewerker en monteur printplaten. Eiseres betwistte de juistheid van deze beoordelingen en voerde aan dat haar klachten niet goed waren meegenomen in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML).
De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de klachten van eiseres adequaat hadden gewogen en dat de FML een juiste weergave was van haar belastbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de door het UWV geselecteerde functies medisch passend waren en dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de beëindiging van de ZW-uitkering per 17 mei 2020 in stand. De uitspraak werd gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.