ECLI:NL:RBZWB:2022:123

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
02-174729-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging en de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel

Op 13 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging. De verdachte, geboren in 2002 en momenteel gedetineerd in het Forensisch Centrum Teylingereind, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C. Peterse. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof de diefstal van een mobiele telefoon van een slachtoffer, waarbij geweld en bedreiging met geweld werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig had gemaakt aan de diefstal met geweld, en dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachten.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op, waarbij werd geadviseerd om de verdachte te plaatsen op een Very Intensive Care (VIC) afdeling in een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit, de psychische problematiek van de verdachte, en het advies van deskundigen die een intensieve behandeling noodzakelijk achtten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in staat was om zelfstandig in de maatschappij te functioneren zonder behandeling en dat een ambulante behandeling vanuit de thuissituatie niet haalbaar was.

Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, in de gelegenheid gesteld om schadevergoeding te vorderen. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 1.707,29, bestaande uit materiële en immateriële schade, en legde de verdachte de verplichting op om deze schade te vergoeden. De rechtbank besloot dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, samen met de medeverdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-174729-21
vonnis van de meervoudige kamer van 13 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind, Postbus 193, 2170 AD Sassenheim,
raadsvrouw mr. C.C. Peterse, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander met geweld en bedreiging met geweld de telefoon van [slachtoffer] heeft gestolen dan wel die [slachtoffer] met geweld en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van zijn telefoon, subsidiair ten laste gelegd als poging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Het aandeel van verdachte is geweest dat hij de confrontatie is aangegaan, zijn hand bij de broeksband heeft gehad, de telefoon van aangever heeft afgepakt en geweld heeft gebruikt door met zijn vuisten tegen het hoofd en lichaam van aangever te slaan. Omdat de telefoon van aangever uit zijn handen is getrokken door verdachte, is sprake van een voltooide diefstal met geweld en geen afpersing. Ook is bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen bedreigende woorden heeft geuit, nu verdachte in een dreigende setting en middels geweld en bedreiging van geweld om de telefoon heeft gevraagd. Hieruit blijkt tevens de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging brengt naar voren dat verdachte zich niet meer goed kan herinneren wat er die dag is gebeurd. De gebeurtenissen die dag zullen volgens verdachte gegaan zijn zoals aangever verklaart, met uitzondering van het houden van zijn hand bij zijn broeksband en het maken van een dreigend gebaar. Ook ontkent verdachte de woorden te hebben geuit "als je je telefoon niet geeft, dan ga ik je poppen". Dit past niet bij de persoon van verdachte en moet een (verkeerde) interpretatie van het slachtoffer zijn geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij het feit bekend, maar ontkent dat hij de ten laste gelegde woorden “als je je telefoon niet geeft, dan ga ik je poppen” of iets dergelijks heeft gezegd en dat hij op een dreigende manier zijn hand bij zijn broeksband heeft gehouden. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de juistheid van dit onderdeel van de verklaring van aangever. De verklaring van aangever wordt bovendien ondersteund door de camerabeelden, waarop de rechtbank heeft waargenomen dat verdachte op enig moment zijn hand bij zijn broeksband houdt. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van het feit sterk onder invloed van alcohol en drugs verkeerde en daarom grotendeels geen herinnering heeft aan het feit. De rechtbank gaat daarom uit van de inhoud van de aangifte en acht daarom ook dat deel van de tenlastelegging bewezen.
Nu verdachte een (overwegend) bekennende verklaring heeft afgelegd en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 juli 2021 te Vogelwaarde, op de openbare weg, de Rapenburg, tezamen en in vereniging met een ander een mobiele telefoon die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met
geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door op zeer korte afstand tegen die [slachtoffer] aan te gaan staan en tegen die [slachtoffer] te zeggen: "Als je je telefoon niet geeft, dan ga ik je poppen" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en (daarbij) zijn, verdachtes, hand bij zijn broeksband te houden (alsof hij daar een vuurwapen had zitten) en de telefoon uit de hand van die [slachtoffer] te trekken en die [slachtoffer] (meermalen) tegen de benen
tetrappen en tegen de neus te slaan/stompen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie ziet geen aanleiding om af te wijken van de adviezen van de deskundigen en vordert het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De officier van justitie vordert daarnaast aan verdachte op te leggen een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Aan de formele criteria voor een PIJ-maatregel is voldaan. De officier van justitie staat achter het advies van deskundigen en is van mening dat verdachte gebaat is bij een strikt kader waarbinnen zijn behandeling zo snel mogelijk van de grond kan komen. Een intensief en langdurig behandeltraject is noodzakelijk. Het is van belang dat verdachte zich niet kan onttrekken aan de behandeling en zo snel mogelijk wordt behandeld voor zijn problematiek. Gezien de ernst van het feit, de complexiteit van de psychopathologie, de hoge kans op recidive, de beperkte begeleidbaarheid en de benodigde langdurige behandelzorg, is een PIJ-maatregel passend en geboden. De deskundigen hebben een zorgvuldige afweging gemaakt en komen unaniem tot de conclusie dat de maatregel in voorwaardelijke vorm of een ander kader een gepasseerd station is en bovendien een onvoldoende strikt kader bieden. Gezien het recidiverisico is dat ook niet wenselijk. Daarbij heeft verdachte zich eerder al aan voorwaarden onttrokken en is de reële verwachting dat hij dit weer zal doen. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal bijdragen aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en de bescherming van de maatschappij. Daarnaast kan vanuit deze maatregel de juiste en langdurige zorg aan hem worden verleend in een besloten setting. Ook kan een adequaat nazorgtraject worden opgesteld waarbij verdachte op diverse leefgebieden kan worden begeleid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging brengt naar voren dat behandeling van verdachte noodzakelijk is. Primair wenst verdachte ambulant behandeld te worden vanuit de thuissituatie met de juiste begeleiding. Subsidiair dient de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden omdat er momenteel te weinig informatie voorhanden is om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte op te leggen. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is een zware maatregel en een ultimum remedium. Deze maatregel dient dan ook pas te worden opgelegd als er geen enkel alternatief meer voorhanden is. Er is in de rapportages onvoldoende inzicht gegeven in hoeverre er alternatieven bestaan die minder ingrijpend zijn. Ambulante behandeling zou bijvoorbeeld plaats kunnen vinden door het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) of een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Niet alleen kan hiermee worden bewerkstelligd dat verdachte zo snel mogelijk klinisch wordt behandeld op een voor hem geschikte plek, ook zijn er voldoende mogelijkheden voorhanden om adequaat te reageren als verdachte zich aan de behandeling onttrekt. Daarnaast heeft de rechtbank door het bepalen van voorwaarden meer zicht op de behandeling, nu het bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel nog maar de vraag is waar verdachte geplaatst gaat worden. Om die reden wordt verzocht om de deskundigen nader over de alternatieven en over de verschillende plaatsingsmogelijkheden te laten rapporteren en indien dit nodig blijkt, te bevragen ter zitting. De verdediging benadrukt dat hulpverlening voor verdachte nooit adequaat van de grond is gekomen. Er is sprake van een moeizame voorgeschiedenis en dit is niet aan verdachte te wijten. Aan hem moet daarom een kans worden geboden. Ook valt de motivatie van verdachte weg wanneer aan hem een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Verdachte is de confrontatie met aangever aangegaan, met het doel om hem te dwingen tot afgifte van zijn telefoon. Verdachte heeft aangever hierbij bedreigd en geweld tegen hem gebruikt, waardoor aangever letsel heeft opgelopen. Het is zorgelijk dat verdachte zonder enige aanleiding – sterk onder invloed van alcohol en drugs – de confrontatie met aangever is aangegaan en daarbij het gebruik van fors geweld niet heeft geschuwd. Verdachte heeft hem hierdoor angst aangejaagd en zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van aangever gehandeld. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij komt naar voren dat het incident voor aangever een traumatische ervaring is geweest die in grote mate invloed heeft gehad en tot aan de dag van vandaag nog steeds heeft op zijn leven. Van dergelijke verstrekkende gevolgen voor de aangever heeft verdachte zich geen rekenschap gegeven op het moment dat hij het feit pleegde. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat een feit als het onderhavige zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, te meer nu het feit is gepleegd op de openbare weg. De rechtbank neemt verdachte dit feit zeer kwalijk.
Het strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, ook voor geweldsdelicten.
Adviezen
De rechtbank constateert dat er onderzoek naar de persoon van verdachte heeft plaatsgevonden door psychiater A.M. de Jong en psycholoog M.H. Keppel. Deze adviezen zullen allereerst kort worden besproken, waarna vervolgens in zal worden gegaan op de vraag welke straf of maatregel passend is en op de vraag of het noodzakelijk is dat hiernaar nog nader onderzoek wordt verricht.
De psychiater heeft in de rapportage van 9 december 2021 naar voren gebracht dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, ADHD en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis.
Er is een doorwerking van de stoornissen in het tenlastegelegde, maar niet volledig. Om die reden wordt geadviseerd het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Ook wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de grote achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling en de beperkte handelingsvaardigheden van verdachte.
De kans op recidive wordt bij het ontbreken van behandeling als hoog ingeschat. De verwachting is dat verdachte niet zelfstandig in de maatschappij kan functioneren zonder enige vorm van behandeling/begeleiding. Het is van belang dat verdachte een prikkelarm en veilig leefklimaat krijgt met voldoende strenge kaders, waarbij hij in zijn gedrag begrensd kan worden. De psychiater adviseert daarom om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Er wordt een plaatsing op een Very Intensive Care (VIC) afdeling geadviseerd, binnen de JJI de Hartelborgt te Spijkenisse en/of de Catamaran in Eindhoven. De VIC afdeling is een kleinere afdeling waar zeer intensieve begeleiding wordt geboden. Hierdoor zal hij minder last hebben van groepsprikkels. Eerst moet er rust structuur en stabiliteit geboden worden alvorens de behandeling gestart kan worden. De inhoudelijke behandeling kan het best plaatsvinden binnen de Catamaran (of soortgelijke instelling). Uiteindelijk kan er vanuit hier worden toegewerkt naar begeleid en/of beschermd wonen. Er worden door de psychiater weinig ontwikkelingsmogelijkheden gezien en pedagogische beïnvloeding vanuit eerdere hulpverlening heeft tot onvoldoende resultaat geleid. Ook de ouders kunnen op pedagogisch gebied weinig meer voor verdachte betekenen. De leerbaarheid bij verdachte is daarnaast beperkt. Qua ambulante behandelingsmogelijkheden is alles geprobeerd. Langdurige behandeling binnen een strak forensisch justitieel kader wordt als enige mogelijkheid gezien om zijn ontwikkeling nog positief om te kunnen buigen. Dit kan het beste gerealiseerd worden vanuit een onvoorwaardelijk kader. Ambulante behandeling is in de ogen van de psychiater een gepasseerd station en bovendien is het recidiverisico hiervoor te hoog.
De psycholoog heeft in de rapportage van 10 december 2021 naar voren gebracht dat er bij verdachte sprake is van een en psychische stoornis in de vorm van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, een autismespectrumstoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Daarnaast is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, maar verdachte beseft wel dat hij ontoelaatbaar heeft gehandeld. De psycholoog adviseert daarom het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Daarnaast wordt door de psycholoog toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd, nu een pedagogische aanpak geïndiceerd is en verdachte binnen een jeugdsetting groepsgeschikt wordt geacht. Vanwege de hoge kans op recidive en de complexe problematiek is behandeling binnen een strikt kader en een intensief langdurig klinisch behandeltraject noodzakelijk. Het is van belang dat verdachte geplaatst wordt in een justitiële jeugdinrichting, zoals de JJI de Hartelborgt te Spijkenisse, zodat aandacht besteed kan worden aan (her)opvoeding en behandeling. Hierbij kan gedacht worden aan plaatsing op de VIC afdeling. Op termijn kan gedacht kan worden aan overplaatsing vanuit de JJI naar een forensische jeugd- en orthopsychiatrische instelling, zoals de Catamaran te Eindhoven, met als doel om hem uiteindelijk weer volledig te laten deelnemen aan de maatschappij. De psycholoog adviseert daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt het behandel- en resocialisatietraject in maximaal twee jaar afgerond. Verdachte heeft langere behandeling nodig en is niet gebaat bij een traject dat meer gericht op resocialisatie. Het risico bestaat dat hij dan snel weer zal vervallen in zijn problematische gedragspatroon. Tevens laat verdachte weerstand zien tegen klinische behandeling en plaatsing op een groep. Daarnaast heeft hij weinig inzicht in zijn problematiek en legt hij het aandeel overwegend bij externe factoren. De verwachting is dat hij onvoldoende in staat zal zijn om mee te werken aan voorwaarden en het risico dat dit traject niet slaagt, is naar de mening van de psycholoog te groot en zal het hulpverleningstraject alleen maar verder vertragen. Het wordt daarom wenselijk geacht om nu stevig in te zetten om verdere stagnatie en verder afglijden te voorkomen.
Verminderde toerekenbaarheid
Uit adviezen van de deskundigen is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Toepassing jeugdstrafrecht
De beide deskundigen komen verder tot het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Gelet op de adviezen, het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder de persoonlijkheid van verdachte en hetgeen daarover door de deskundigen is opgemerkt in aanmerking.
Welke straf of maatregel is passend?
De rechtbank is van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat. De vraag is echter in welk kader deze plaats dient te vinden en of het nog noodzakelijk is dat hiernaar nader onderzoek wordt gedaan.
Primair is verzocht om de behandeling vanuit thuis te ondergaan. Dat verdachte zijn nadrukkelijke voorkeur heeft uitgesproken voor een ambulante behandeling vanuit de thuissituatie is invoelbaar. Deze optie is echter gelet op de ernst van de feiten, de aard van de problematiek en de verkregen deskundigenadviezen, geen reële mogelijkheid. De rechtbank acht daarvoor de kans dat verdachte zich aan de begeleiding en behandeling zal onttrekken, te groot. Bovendien blijkt uit zijn strafblad dat verdachte eerder geweld heeft toegepast tegen personen uit zijn ondersteunend netwerk, waardoor behandeling vanuit de thuissituatie naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende veiligheid biedt voor alle betrokkenen.
De verdediging heeft subsidiair verzocht alternatieven voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te onderzoeken. Uit de adviezen van de deskundigen blijkt dat een intensief en langdurig behandeltraject van verdachte noodzakelijk is. De behandelduur bij het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf of maatregel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden is gemaximeerd tot 6 maanden en zou te kort zijn. Hetzelfde geldt in het geval van een veroordeling tot een GBM, die de behandelduur tussen 6 maanden en maximaal één jaar bestrijkt. Deze modaliteiten volstaan evenmin gelet op de ernstig verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling en de sterke behoefte van verdachte aan externe structuur, regels en begrenzing. De rechtbank beoordeelt de oplegging van een behandelverplichting binnen een voorwaardelijke jeugddetentie of GBM als ontoereikend.
(Voorwaardelijke) PIJ-maatregel?
De rechtbank heeft voorts de noodzaak tot het opleggen van een (al dan niet voorwaardelijke) PIJ-maatregel onderzocht en overweegt in dit verband als volgt. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en het bewezenverklaarde een feit betreft waar naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer op is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist ook de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel. Aan dit oordeel legt de rechtbank ten grondslag dat de stoornissen die bij verdachte zijn vastgesteld, eraan hebben bijgedragen dat verdachte geen of slechts een geringe aanleiding nodig heeft om geweld toe te passen. Ook is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Hierbij betrekt de rechtbank dat het welslagen van de door de deskundigen geadviseerde behandeling noodzakelijk zal zijn om herhaling van strafbare feiten door verdachte te voorkomen, hetgeen aan een geslaagde resocialisatie van verdachte zal kunnen bijdragen.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is door de deskundigen overwogen. Zoals reeds blijkt uit de overwegingen van de rechtbank hiervoor, is de rechtbank van oordeel dat met een behandeling in een voorwaardelijk kader niet kan worden volstaan. Meer in het bijzonder ten aanzien van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarop de deskundigen afzonderlijk zijn ingegaan, overweegt de rechtbank dat bij verdachte sprake is van complexe, meervoudige problematiek en eerdere hulpverleningstrajecten in een ambulant kader niet hebben geleid tot stabilisering van zijn situatie. Uit de rapportages blijkt dat het mislukken van deze hulpverleningstrajecten in sommige gevallen te wijten was aan verdachte. Het feit dat verdachte momenteel open lijkt te staan voor behandeling acht de rechtbank onvoldoende om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen in voldoende mate te waarborgen. Zoals reeds opgemerkt door de rechtbank blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij eerder geweld heeft toegepast tegen personen uit zijn ondersteunend netwerk. Daarnaast heeft verdachte weinig inzicht in zijn problematiek en lijkt hij de behandeling alleen op eigen voorwaarden te willen ondergaan, hetgeen blijkt uit het feit dat hij absoluut geen medicatie in wil nemen en het ook niet eens is met de – door beide deskundigen vastgestelde – stoornis in het cannabisgebruik en daarvoor dus geen behandeling wil. Verder blijkt uit de adviezen dat een behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel meer gericht is op resocialisatie waarbij verloven binnen relatief korte tijd worden opgestart, terwijl een (langer) traject gericht op behandeling juist noodzakelijk is voordat hij toe kan komen aan resocialisatie. De deskundigen verwachten dat een behandeling van aanzienlijke duur nodig is, zodat het voorwaardelijk kader onvoldoende is. Het risico dat verdachte weer zal vervallen in zijn problematisch gedragspatroon wordt met het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel groot geacht. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat er in het geval van verdachte geen alternatief is om deze behandeling kans van slagen te geven anders dan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank vindt het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel daarnaast in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Ook vanuit dit ontwikkelingsbelang bezien, meent de rechtbank dat met het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet kan worden volstaan. Met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt de continuïteit van de voor verdachte dringend noodzakelijke behandeling gewaarborgd. Gebleken is dat verdachte profiteert van een individuelere aanpak in kleinere groepen, die op deze manier aan hem geboden kan worden. Om te waarborgen dat verdachte op een geschikte plek terecht komt, zal de rechtbank hierna een advies omtrent de tenuitvoerlegging, als bedoeld in artikel 6:1:1, derde lid, Sv geven, betreffende de plaatsing van verdachte.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk en zal dan ook hiertoe overgaan. De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans aangrijpt om de benodigde hulp te accepteren en een positieve gedragsverandering te kunnen ondergaan; zo is de kans dat de behandeling zal slagen het grootst. De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel is daardoor vatbaar voor verlenging als bedoeld in artikel 6:6:31 Sv.
De rechtbank zal aan verdachte naast de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geen afzonderlijke straf opleggen.
De rechtbank acht zich op grond van rapporten van de deskundigen voldoende ingelicht, nu zij geen andere passende mogelijkheden ziet dan het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank acht nader onderzoek naar de mogelijkheden tot het opleggen van een andere straf en/of maatregel daarom niet noodzakelijk. Bovendien is het juist van belang dat verdachte zo snel mogelijk zal gaan starten met zijn behandeling. De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet heropenen voor nader deskundigenonderzoek. Het verzoek van de verdediging om de zaak aan te houden zal daarom worden afgewezen.
Plaatsingsadvies
De rechtbank zal conform de adviezen van de deskundigen adviseren dat verdachte wordt geplaatst op een VIC afdeling bij de JJI de Hartelborgt in Spijkenisse of bij de Catamaran in Eindhoven, zodat op die manier wordt gewaarborgd dat aan verdachte op een kleinschalige afdeling zeer intensieve begeleiding geboden kan worden. Gebleken is dat dit het meest passend is omdat verdachte profiteert van een individuelere aanpak en van kleinere groepen. Indien dat niet reeds bij aanvang het geval is, dient verdachte op termijn te worden overgeplaatst naar de Catamaran in Eindhoven of een soortgelijke instelling, zodat aldaar de behandeling verder kan plaatsvinden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.457,29, bestaande uit € 957,29 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
Materiële schade
Met het bewezenverklaarde handelen heeft verdachte onrechtmatig gehandeld ten opzichte van de benadeelde partij, waardoor deze schade heeft geleden. De verdediging heeft de materiële schade, met uitzondering van de gevorderde schade ten behoeve van het verlies van arbeidsvermogen, erkend. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde opgevoerde en door de verdediging erkende posten ter zake de materiële schade van de benadeelde voldoende zijn onderbouwd en een rechtstreeks gevolg zijn van het strafbare feit. Ten aanzien van de gevorderde schade ten behoeve van het verlies van arbeidsvermogen overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij deze kosten voldoende heeft onderbouwd en daarmee aannemelijk heeft gemaakt. Deze kosten komen de rechtbank niet onredelijk voor. Door de verdediging zijn deze kosten onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank wijst deze post daarom in zijn geheel toe.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank gevorderde materiële schade in zijn geheel toewijst.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft door het handelen van verdachte pijn en letsel opgelopen. Door de huisarts is een gekneusde kaak en neus geconstateerd. Hij heeft een geruime tijd moeten herstellen en is tot op heden onder behandeling bij een osteopaat. Verder heeft hij tot op heden pijnklachten in zijn benen, onderrug en nek en ervaart hij wekelijks hoofdpijn. De huisarts heeft beschreven dat hij verwacht dat de rugklachten aan zullen houden. Uit de toelichting op het schadeformulier blijkt voorts dat de benadeelde partij nog altijd gevoelens van onveiligheid ervaart. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door het handelen van verdachte. De verdediging heeft zich niet tegen toewijzing van (een deel van) de immateriële schade verzet, maar heeft wel verzocht de eventueel toe te kennen schadevergoeding te matigen. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 750,00. De rechtbank acht dit bedrag gelet op het bewezenverklaarde feit, de onderbouwing van de vordering en de hoogte van schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, redelijk. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten vanaf 1 juli 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. De rechtbank bepaalt dat hier 0 (nul) dagen gijzeling tegenover staan bij niet betaling. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van gijzeling, in het bijzonder vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht en de reeds op te leggen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, in dit geval niet opportuun is.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77c, 77s, 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Aanhoudingsverzoek
- wijst het aanhoudingsverzoek af;
Maatregel
- beveelt de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen;
- geeft als
advies omtrent de tenuitvoerlegging verdachte te plaatsenop een VIC afdeling bij de JJI de Hartelborgt te Spijkenisse of de Catamaran te Eindhoven en overeenkomstig de adviezen van de deskundigen, verdachte op termijn – indien hij daar niet reeds geplaatst is – over te plaatsen naar de Catamaran te Eindhoven (of een soortgelijke instelling);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.707,29, waarvan
€ 957,29 aan materiële schadeen
€ 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] ,
€ 1.707,29, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij
niet betaling 0 (nul) dagen gijzelingkan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 januari 2022.
Mr. Kempen en mr. Nomes zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.