ECLI:NL:RBZWB:2022:121

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9746 en 21_1617
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over alimentatieaftrek na echtscheiding

Op 12 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak waarbij belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of bedragen die belanghebbende in 2017 en 2018 aan zijn ex-partner heeft betaald, gedeeltelijk als partneralimentatie in aftrek kunnen worden gebracht. Belanghebbende had in 2017 en 2018 respectievelijk € 15.000 en € 12.000 betaald aan zijn ex-partner, gebaseerd op een afspraak in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank oordeelde dat uit het convenant duidelijk blijkt dat deze betalingen geen partneralimentatie zijn, maar kinderalimentatie, welke niet aftrekbaar is voor de inkomstenbelasting.

Tijdens de zitting op 12 januari 2022 in Breda, waar belanghebbende en zijn vertegenwoordiger aanwezig waren, werd de zaak behandeld. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de hoge bedragen die belanghebbende betaalde, deze betalingen niet als partneralimentatie konden worden aangemerkt. De rechtbank erkende de financiële pijn die deze betalingen voor belanghebbende met zich meebrachten, maar benadrukte dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant bindend zijn. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissingen van de inspecteur in stand blijven. Belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/9746 en 21/1617
uitspraak van 12 januari 2022
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
  • De uitspraak van de inspecteur van 23 oktober 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 119.110, en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 620 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.76.01);
  • De uitspraak van de inspecteur van 5 april 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 127.034, en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 331 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.86.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, ter bijstand ondersteund door [naam], en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. Belanghebbende is daarbij geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen binnen zes weken.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2.Motivering

2.1.
Belanghebbende heeft in 2017 en 2018 € 15.000 respectievelijk € 12.000 betaald aan zijn ex-partner. In geschil is of deze bedragen in 2017 en 2018 gedeeltelijk als partneralimentatie in aftrek kunnen worden gebracht.
2.2.
Belanghebbende heeft de bijdragen aan zijn ex-partner betaald op basis van een afspraak, die is opgenomen in het echtscheidingsconvenant. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt duidelijk dat geen sprake is van partneralimentatie, maar enkel van kinderalimentatie. Kinderalimentatie is echter niet aftrekbaar.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de betaalde bijdragen dusdanig hoog zijn, dat deze niet alleen een dekking kunnen vormen van de werkelijke uitgaven ten behoeve van zijn zoon. Daarbij heeft belanghebbende het vermoeden geuit dat een gedeelte van de door hem betaalde bijdragen is aangewend voor uitgaven ten behoeve van zijn ex-partner. Zelfs indien dat het geval is, kan dat naar het oordeel van de rechtbank nog niet maken dat gedeeltelijk sprake is van partneralimentatie. De bijdragen zijn immers verschuldigd ten behoeve van het kind. Ook de omstandigheid dat het gaat om erg hoge bedragen, hetgeen de inspecteur ook niet bestrijdt, vormt geen grond om een gedeelte van de bijdragen aan te merken als partneralimentatie. Belanghebbende en zijn ex-partner zijn de hoogte van de verschuldigde kinderalimentatie nu eenmaal overeengekomen. Dat neemt niet weg dat de rechtbank begrijpt dat de bijdragen belanghebbende financieel veel pijn hebben gedaan.
Tot slot kan ook omstandigheid dat belanghebbende ten tijde van de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant geen rekening heeft gehouden met de fiscale gevolgen van de afspraak over de verschuldigde alimentatie, niet meebrengen dat een gedeelte van de bijdragen als partneralimentatie wordt aangemerkt.
2.3.
De beroepen zijn daarom ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 12 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.