In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.525 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17. De inspecteur had de zelfstandigenaftrek en startersaftrek geweigerd, wat leidde tot het beroep van de belanghebbende.
Tijdens de zitting op 23 november 2021 in Breda, waar de belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd het beroep behandeld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur onterecht de zelfstandigenaftrek en startersaftrek had geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende in de jaren 2011 tot en met 2016 geen ondernemer was in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, en dat hij recht had op de startersaftrek van € 2.123 voor het jaar 2017. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.265.
De rechtbank oordeelde verder dat de inspecteur geen rekening had gehouden met een aftrekbaar bedrag van € 1.260 voor geen of geringe eigenwoningschuld, wat ook leidde tot een aanpassing van het belastbaar inkomen. De rechtbank gelastte de inspecteur om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.