ECLI:NL:RBZWB:2022:1198

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
02-665869-16 en 02-207114-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens gerechtvaardigd vertrouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in de strafzaken tegen de verdachte, die in 2015 en 2019 beschuldigd werd van het verkopen en/of voorhanden hebben van goederen bestemd voor strafbare feiten volgens de Opiumwet. Tijdens de zitting werd een geluidsopname gepresenteerd door de verdediging, waarop te horen was dat de verdachte en de leider van het politieonderzoek, de heer [naam], spraken over de inbeslagname van goederen in 2019. De verdachte had afstand gedaan van deze goederen en de raadsman stelde dat er een toezegging was gedaan door de politie dat er geen vervolging zou plaatsvinden indien de verdachte afstand deed van de in beslag genomen goederen. De officier van justitie bevestigde dat het beleid destijds was om geen vervolging in te stellen bij afstand van inbeslaggenomen goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat er geen vervolging zou volgen, zowel voor de feiten in 2015 als in 2019. Daarom werd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-665869-16 en 02-207114-19
vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2022
in de strafzaken tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1972, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.A Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in 2015 en in 2019 schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en/of voorhanden hebben van goederen waarvan zij weet dat ze bestemd zijn voor het plegen van een in artikel 11 lid 3 en 5 van de Opiumwet gegeven strafbaar gesteld feit.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft ter zitting een geluidsopname laten horen waarop verdachte en de leider van het politieonderzoek, de heer [naam] , te horen zijn ten tijde van het binnentreden van de loods en de inbeslagname van alle goederen in 2019. Op deze geluidsopname is te
horen dat [naam] tegen verdachte zegt dat hij met de officier van justitie overleg heeft gehad en dat, wanneer verdachte afstand doet van de goederen die in beslag worden genomen, er geen strafvervolging zal plaatsvinden. De raadsman heeft zich, gelet op de inhoud van de geluidsopname, op het standpunt gesteld dat er een uitdrukkelijke en expliciete toezegging is gegaan dat verdachte niet zou worden vervolgd indien zij afstand doet van de in beslag genomen goederen en dat bij haar dus het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij niet vervolgd zou gaan worden. Om die reden is de raadsman van mening dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gesteld dat inmiddels afstand is gedaan door verdachte en dat het beleid destijds ook was dat bij afstand van inbeslaggenomen goederen geen strafvervolging zou volgen. Dit geldt ook voor de verdenking van het feit in 2015. De officier van justitie heeft om die reden verklaard dat hij zich niet verzet tegen niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank overweegt dat, gelet op hetgeen naar voren is gebracht, verdachte voor zowel het feit in 2015 als het feit in 2019 het gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat er geen vervolging zou worden ingesteld. Onder die omstandigheden dient de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging te worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart
de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2022.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.