ECLI:NL:RBZWB:2022:1197

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
C/02/394002 / JE RK 22-114
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in het kader van contact met de vader

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 februari 2022, is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de orde. De kinderrechter oordeelt dat de hulpverlening vanuit de ondertoezichtstelling niet langer het geëigende middel is om verandering teweeg te brengen in het contact met de vader. De ondertoezichtstelling wordt echter voor een korte periode verlengd, tot 1 mei 2022, om het borgingsplan aan te vullen en de Raad voor de Kinderbescherming in staat te stellen te beoordelen of het plan voldoende is voor een afsluiting van de ondertoezichtstelling. De vader heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat hij van mening is dat er nog steeds een dreiging is in de ontwikkeling van de minderjarigen en dat contact met hem noodzakelijk is. De moeder en de Gecertificeerde Instelling (GI) zijn van mening dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is, gezien de leeftijd van de minderjarigen en hun huidige ontwikkeling. De kinderrechter concludeert dat, hoewel er risico's zijn in de ontwikkeling van de minderjarigen, er op dit moment geen zodanige bedreiging is die gedwongen hulpverlening rechtvaardigt. De kinderrechter benadrukt het belang van een neutrale derde partij om het contact tussen de vader en de minderjarigen te faciliteren, en roept de GI op om dit te onderzoeken. De kinderrechter stelt dat de minderjarigen zelf de regie moeten hebben over het contact met de vader, en dat de verantwoordelijkheid niet volledig bij hen gelegd kan worden. De kinderrechter verwacht dat de Raad en de GI in de komende periode het borgingsplan zullen aanvullen en de situatie van de minderjarigen zullen blijven monitoren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/394002 / JE RK 22-114
Datum uitspraak: 22 februari 2022

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

[naam] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.V. Paniagua te Rotterdam,
betreffende

[naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige 1] , voornoemd,

[minderjarige 2] , voornoemd,

[naam] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S.J. Daniels te Utrecht,

[naam] ,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is in de procedure gekend, de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlage(n) van de vader van 27 januari 2022, ingekomen bij de griffie op 21 januari 2022;
- de aanvullende stukken van de GI, ingekomen bij de griffie op 10 februari 2022;
- een brief van [bedrijf] , ingediend door mr. Daniëls op 11 februari 2021;
- de brief met bijlagen van mr. Paniagua, ingediend op 14 februari 2022;
- de e-mail van mr. Paniagua van 14 februari 2022;
-
Op 14 februari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Paniagua;
- de moeder, bijgestaan door mr. Daniels;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder heeft ter zitting een brief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] overgelegd, waarin zij hun mening over het verzoek kenbaar maken.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2016 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 23 februari 2017. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 15 november 2021 met ingang van 23 november 2021 en tot 23 februari 2022.

Het verzoek

De vader verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van partijen

Ontvankelijkheid;
Namens de moeder is ter zitting gesteld dat de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek zou moeten worden verklaard. Het verzoek richt zich namelijk tegen de moeder, terwijl het verzoek zich tegen de GI zou moeten richten.
Namens de vader is ter zitting gesteld dat er geen wettelijke grondslag is om zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, door het enkele feit dat het verzoek zich tegen de moeder richt in plaats van tegen de GI. Mocht dit in het verzoekschrift toch onjuist staan, dan dient het verzoek gelezen te worden als zijnde het zich richtende tegen de GI, in plaats van tegen de moeder. Duidelijk is dat het verzoek de belangen van de kinderen raakt, hetgeen niet in verhouding staat tot een mogelijke onjuiste vermelding van de belanghebbenden. De vader is dan ook van mening dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek.
Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
Door en namens de vader wordt verklaard dat de eerder ingetrokken ‘bijlage 3’ van de op 14 februari jl. ingediende stukken alsnog in het dossier mag worden gevoegd. Dit betreft het psychologisch onderzoek van de vader door het NIFP. Ten aanzien van het verzoek wordt het volgende naar voren gebracht. De vader vindt dat de GI geen juiste beslissing heeft genomen door te besluiten geen verlengingsverzoek in te dienen. Ook de Raad had het voornemen daarvan nog niet getoetst. Het gaat de vader inmiddels niet meer om de omgang met de minderjarigen. Hij berust in het feit dat er door het NIFP geen mogelijkheden voor omgangsherstel worden gezien. Het gaat hem wel om het contact en het vormgeven van een contactregeling met hen. Uit het onderzoek door het NIFP is duidelijk naar voren gekomen dat er nog wel sprake is van een dreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen. Anders dan de GI, leest de vader deze dreiging als een actieve dreiging voor de toekomst van de minderjarigen. Over [minderjarige 2] valt te lezen dat hij angstig is op straat omdat hij bang is om de vader tegen de komen, hetgeen kennelijk wordt veroorzaakt doordat hij een negatief beeld heeft over de vader. Verder valt te lezen dat de minderjarigen boos zijn over dat stukje – hetgeen ziet op de vader – van zichzelf. Het is voor de vader dan ook onbegrijpelijk dat de GI heeft besloten om de ondertoezichtstelling niet te verlengen . Het NIFP vindt dat er contact moet zijn en heeft ook gesteld dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd, omdat er een neutraal persoon moet zijn die de contacten moet begeleiden. Ook meldt het NIFP dat de moeder de minderjarigen wel wil motiveren in het contact met de vader, maar zij voelen dit niet zo bij haar. Het NIFP geeft vervolgens ook aan dat een creatief therapeut nodig is om de zaak vlot te trekken, zowel ten aanzien van het op gang brengen van de contactregeling, als om het proces van ontschuldigen te doen starten. Daarbij komt dat in het borgingsplan van de GI staat opgenomen dat mevrouw [naam] als tussenpersoon kan fungeren, maar de vader heeft geen vertrouwen in haar. Hij ziet haar niet als een onafhankelijke derde, gelet op uitlatingen van haar in het verleden. Zij is dan ook niet de aangewezen persoon om het contactherstel of een vorm daarvan te begeleiden. Alle communicatie met de moeder moet via mevrouw [naam] lopen, maar de vader heeft nog nooit contact gehad met mevrouw [naam] . De afgelopen jaren is er steeds een reden geweest waardoor niet aan het contactherstel kon worden gewerkt. Inmiddels is de situatie al jaren vastgelopen. In het borgingsplan staat verder dat de minderjarigen terecht kunnen bij hun familie, maar deze familie betreft dan alleen de familie moederszijde. De vader zou ook graag willen dat de minderjarigen het een en ander meekrijgen van zijn cultuur. Het borgingsplan is veel te mager. De vader vraagt zich af in hoeverre van de school, vrienden of de familie moederszijde kan worden verwacht de problemen van de minderjarigen op te lossen. Het contactherstel zal vanuit het vrijwillig kader niet gaan lukken. De vader vraagt zich zelfs af of de huidige GI wel betrokken moet blijven, gezien de opstelling en het voornemen om de ondertoezichtstelling niet te verlengen in het licht van de huidige omstandigheden. De GI heeft al die tijd dat zij betrokken is niet voldoende regie gehouden. Het NIFP is heel duidelijk geweest in zijn conclusies: er wordt geen ruimte gezien voor omgang, maar wel voor contact. Het NIFP ziet in dit verband wel bepaalde tekortkomingen in de omgeving waar de minderjarigen nu opgroeien, namelijk het opgroeien in een omgeving waarin niet gewerkt kan worden aan het negatieve beeld over de vader. Hier moet naar gekeken worden en om deze reden is de ondertoezichtstelling ook nog nodig. Vanuit de ondertoezichtstelling kan nog een stuk dwang worden uitgeoefend, zodat de minderjarigen stappen kunnen zetten in hetgeen de volwassenen om hen heen nodig vinden, alsmede aan hetgeen vanuit het onderzoek naar voren is gekomen. Gesproken zou kunnen worden over dwang, maar het kan ook gezien worden als het bieden van begeleiding aan de minderjarigen. Dat is een heel andere insteek. Het vermeende misbruik heeft de afgelopen jaren alles overschaduwd. Hierdoor is onvoldoende toegekomen aan het op gang brengen van het contact, ook omdat de GI jarenlang heeft gewerkt aan het stabiliseren van de thuissituatie van de moeder. Gelet op de aanbevelingen vanuit het onderzoek heeft vader zich aangemeld bij psycho-educatie. De brieven die de vader in 2020 al had geschreven aan de minderjarigen zijn kwijtgeraakt bij de GI. De vader is benieuwd naar het standpunt van de Raad, waarbij hij dan wel wil opmerken dat de Raad de toetsing van het voornemen tot het niet verlengen van de ondertoezichtstelling, als wordt gekeken naar het meest recente kwaliteitskader van de Raad, niet zomaar ter zitting kan doen. Hier is meer tijd en onderzoek voor nodig. De ondertoezichtstelling zou ook nog voor een korte periode kunnen worden verlengd, zodat zorgvuldig kan worden gekeken naar de situatie van de minderjarigen, het borgingsplan en de afspraken. Het huidige plan biedt onvoldoende waarborg en is te snel en onzorgvuldig opgesteld.
Door en namens de moeder is ter zitting verklaard dat mr. Daniels heeft kennisgenomen van de stukken die op 14 februari 2022 zijn ingediend door mr. Paniagua. De moeder is bereid om inzicht te geven in de onderzoeksvragen ten aanzien van de omgangsregeling die zijn beantwoord in haar psychologisch onderzoek door het NIFP. Partijen komen uit een hele moeilijke situatie. De moeder is er de afgelopen jaren in geslaagd om grote stappen te zetten, zich uit de situatie met de vader te ontworstelen en de minderjarigen een warm nest te bieden. De minderjarigen doen het goed; [minderjarige 2] is een sportieve jongen en [minderjarige 1] is een slim meisje. Het dwangmatige dat moeder had is weggeëbd. Zij is beter in staat om de minderjarigen los te laten. De afgelopen jaren is hard gewerkt met het gezin. Er zijn verschillende therapieën ingezet en er is zelfs cameratoezicht geweest. Het cultuuraspect zal geen probleem vormen, aangezien de nieuwe partner van de moeder dezelfde cultuur heeft als de vader. De moeder ziet in dat zij het contact tussen de vader en de minderjarigen niet moet dwarsbomen. Zij doet dat ook niet. De moeder vraagt zich dan ook af of de ondertoezichtstelling nog wel nodig is. De minderjaren zijn 14 en 17 jaar en zijn in staat om zelfstandig de vader te bereiken als zij dit willen. De oplossing zou zijn dat de vader zelf een brief schrijft aan de minderjarigen, hetwelk dan de start zal kunnen vormen voor het contact. Mochten de minderjarigen contact wensen, dan kan dit worden besproken met mevrouw [naam] . Er is geen sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen. Het gaat goed met hen. Het borgingsplan is op een verantwoorde manier geschreven en de moeder heeft de indruk dat de GI de afgelopen jaren hard aan de zaak heeft getrokken. Het stuk boosheid bij [minderjarige 2] dat uit het onderzoek naar voren is gekomen, kwam doordat er tijdens het onderzoek veel herinneringen naar boven kwamen. In het dagelijks leven heeft hij hier bijna geen last meer van. De minderjarigen laten zich niet meer de les lezen of dwingen. De minderjarigen hebben overigens een neutraal beeld over de vader. Er zijn tijdens de twee jaar durende therapie van de minderjarigen ook positieve dingen over de vader naar boven gekomen. De moeder moedigt het schrijven van een brief door de vader juist aan. Het is wenselijk dat de minderjarigen contact hebben met de vader, maar niet onder dwang. Een ondertoezichtstelling zal alleen maar leiden tot verzet. Het verzoek van de vader zou afgewezen moeten worden.
De GI heeft ter zitting verklaard dat het borgingsplan telefonisch met de vader is besproken in verband met de COVID-situatie. De vader gaf toen al aan dat hij niet achter het borgingsplan kon staan en hier ook niet aan mee wilde gaan werken. De GI wilde juist ook in overleg met hem komen tot een borgingsplan. Ook ging hij niet in op het aanbod om een brief te schrijven aan de minderjarigen, die dan kon worden overhandigd aan hen. Door de vader wordt het beeld geschetst dat de GI de afgelopen jaren niets heeft gedaan, maar hij geeft ook niet aan wat de GI juist wel heeft gedaan. De minderjarigen geven heel duidelijk aan dat zij niet gedwongen willen worden in het contact. De GI heeft het onderzoek door het NIFP gelezen en besloten om niets te doen met het stuk ‘dwang’ waarover in het onderzoek wordt gesproken. De GI ziet geen ontwikkelingsbedreiging meer bij de minderjarigen. De minderjarigen staan open voor het contact met de GI en het zijn twee heel sociale kinderen. Het kan zijn dat het ontbreken van contact met de vader op de lange termijn toch iets zal doen met de minderjarigen, maar dat kan de GI niet voorspellen. Op dit moment ziet de GI twee minderjarigen die het goed doen. Daarbij in het achterhoofd genomen hetgeen zij in het verleden hebben meegemaakt en de therapieën die zij hebben doorlopen, heeft geleid tot de conclusie dat niet nog meer therapie moet worden ingezet. De minderjarigen hebben te kennen gegeven dat zij zelf het contact zullen opstarten op het moment dat zij dit zelf willen en niet omdat iemand anders vindt dat dat moet. De GI bezit de eerder gestuurde brieven van de vader niet. Daarom heeft zij gevraagd om deze brieven nogmaals op te sturen. De GI kan niet achter het plan van de Raad staan om de ondertoezichtstelling voor een korte periode te verlengen, zodat de zaak alsnog door hen kan worden getoetst. Daar ziet de GI het nut niet van in. De minderjarigen moeten worden gestimuleerd in hun autonomie. De minderjarigen ervaren geen rust door de ondertoezichtstelling. Het aanstellen van weer een onafhankelijke derde zal voor de minderjarigen blijven aanvoelen als dwang. De opening tot contact is geborgd in het plan. De minderjarigen moeten hier dan zelf stappen voor zetten. Dat is ook hun eigen wens.
De Raad heeft ter zitting zijn excuses aangeboden voor het feit dat het voornemen tot het niet verlengen van de ondertoezichtstelling, niet op voorhand is getoetst door de Raad. De Raad kampt met onderbezetting. De Raad heeft zich ter voorbereiding op de mondelinge behandeling wel verdiept in de zaak. De Raad ziet een ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarigen, zoals deze ook in de rapportage van het NIFP naar voren komt. De minderjarigen hebben een negatief beeld over de vader en laten veel weerstand zien ten aanzien van het contact met hem. Dat baart de Raad zorgen. Algemeen kan worden aangenomen dat een dergelijke situatie kan leiden tot grote gevolgen voor de toekomst van kinderen. Er worden door het NIFP ook nog andere zorgen gezien. De Raad kan de GI aan de andere kant ook volgen in haar besluit om niet over te gaan tot verlenging van ondertoezichtstelling. Minderjarigen van 14 en 17 jaar laten zich niet meer dwingen. De minderjarigen zijn ook al lange tijd geconfronteerd met hulpverlening en geven zelf ook aan dat ze er genoeg van hebben. De conclusie die het NIFP trekt is ook tegenstrijdig. Enerzijds wordt gesteld dat de minderjarigen baat hebben bij rust en dat geen dwang meer op hen moet worden uitgeoefend en anderzijds stellen ze dat contact moet plaatsvinden waarvoor de minderjarigen dan zelf ook worden ingeschakeld. De vraag is dan ook in hoeverre de minderjarigen rust zullen ervaren, terwijl zij zelf heel actief aangeven dat contact niet te willen. Het dilemma van de GI is voelbaar; zal het dwingen tot contact de minderjarigen alleen maar pijn en ellende opleveren, terwijl het tegelijkertijd ook belangrijk is dat het beeld over de vader wordt bijgeschaafd. De Raad vraagt zich af of er geen neutrale partij te bedenken is die daar iets in zou kunnen betekenen, zoals het overbrengen van een kaartje van de vader aan de minderjarigen. Vanuit het borgingsplan komt alles terecht op de minderjarigen zelf. De Raad denkt dat het wel goed zou zijn dat hulpverlening betrokken blijft die dat samen met de minderjarigen zou kunnen oppakken. Het borgingsplan voorziet niet in deze mogelijkheid. Wellicht kan [bedrijf] nog iets betekenen hierin. De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen, maar de vraag is of de minderjarigen hier op hun manier niet weer last van zullen krijgen. Een optie kan zijn om de ondertoezichtstelling voor een korte periode te verlengen, zodat alsnog – en met inachtneming van de visie van alle betrokkenen – een toetsing door de Raad kan worden gedaan. De Raad ziet echt twee kanten aan het verhaal. Het zou goed zijn als de brieven van de vader worden opgepakt, zodat de minderjarigen iets hebben waar zij in de toekomst wat mee kunnen doen. Duidelijk is dat de Raad vindt dat de minderjarigen een neutraal beeld over de vader zouden moeten ontwikkelen.

De beoordeling

Ontvankelijkheid;
Termijn indiening;
Ingevolge artikel 2.4.9 sub a van het Procesreglement Civiel Jeugdrecht bepaalt dat een verzoek tot verlenging van een ondertoezichtstelling uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling wordt ingediend. De kinderrechter stelt vast dat de expiratiedatum van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen is gesteld op 23 februari 2022. Het verzoek van de vader dateert van 27 januari 2022, te weten minder dan vier weken vóór de expiratiedatum van de ondertoezichtstelling. De vader heeft op 13 januari 2022 van de GI vernomen dat zij niet zal overgaan tot indiening van een verleningsverzoek en kort daarna vernam hij van de Raad dat het voornemen van de GI om niet over te gaan tot verlenging van de ondertoezichtstelling nog niet was getoetst. Hierop heeft de vader besloten om zelf over te gaan tot indiening van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter is van oordeel dat het verlengingsverzoek weliswaar te laat is ingediend, maar niet zo laat dat de eisen van een goede procesorde moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. Partijen hebben ter zitting ook geen bezwaar gemaakt tegen de ontvankelijkheid van het verzoek op dit punt. Het verzoek zal derhalve ten aanzien van de termijnoverschrijding ontvankelijk worden verklaard.
Belanghebbenden;
De moeder heeft gesteld dat het verzoek van de vader niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat het verzoek van de vader zich richt tegen haar, in plaats van tegen de GI. Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt. De moeder heeft het verzoek ruim vóór de datum van de mondelinge behandeling ontvangen. Zij heeft zich gewend tot mr. Daniels om haar in deze procedure bij te staan. De strekking van het verzoek, namelijk dat de vader wenst dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen wordt verlengd, was voor alle belanghebbenden helder en partijen hebben voldoende tijd gehad om te reageren op het verzoek en zich voor te bereiden op de bespreking van het verzoek tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter is derhalve van oordeel dat het feit dat het verzoek zich richt tegen de moeder, niet dient te leiden tot niet-ontvankelijkheidsverklaring omdat wordt aangenomen dat geen van de belanghebbenden hierdoor in zijn belangen is geschaad. Het verzoek zal derhalve ook op dit punt ontvankelijk worden verklaard, zodat het verzoek inhoudelijk kan worden beoordeeld. De moeder zal in deze procedure in het vervolg als belanghebbende worden aangemerkt.
Verlenging ondertoezichtstelling;
Op grond van artikel 1:260 lid 2, kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft. Indien deze gecertificeerde instelling niet tot een verzoek overgaat, zijn de raad voor de kinderbescherming, een ouder, degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het openbaar ministerie bevoegd tot het doen van het verzoek.
In dit geval heeft de gezaghebbende vader een verlengingsverzoek ingediend. De kinderrechter overweegt ten aanzien van dit verzoek het volgende.
Het NIFP heeft psychologisch onderzoek verricht naar de ouders en de minderjarigen, zodat (onder meer) antwoord kon worden gegeven op de vraag of en zo ja, hoe [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een veilige wijze contact kunnen hebben met de vader en/of met de familie van de vader. Het NIFP heeft het onderzoek op 12 januari 2022 afgerond en in het onderzoek naar de minderjarigen is – kort samengevat – gesteld dat het van belang is dat het vaderbeeld van de minderjarigen door een contactregeling genuanceerd en genormaliseerd wordt. Het NIFP stelt in het onderzoek (van de vader, pagina 45) dat “(…)
ten aanzien van omgang er geen mogelijkheden tot omgangshervatting worden gezien. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn er vanuit het eigen ontwikkelingsbehoeften echter wel bij gebaat om contact met vader te onderhouden. Dit met als doel om op een laagdrempelige wijze het door hun gevormde beeld aan te passen tot een realistischer beeld. Om contact tussen vader en de kinderen te mediëren is een maandelijks versturen van een email met foto en een korte verhandeling over de belangrijkste gebeurtenissen van die maand van vader aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en vice versa aangewezen. Hierbij dient ook duidelijk te zijn dat het druk uit oefenen om te komen tot omgang, contra productief zal werken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben forse beschadigingen in hun ontwikkeling opgelopen en hierbij is een afdwingen van omgang niet passend. Het komen tot een contactregeling kan dan ook als het hoogst haalbare worden gezien, waarbij uiteraard het doel is dat door het blootgesteld worden aan een contact met vader, dit zal leiden tot een verminderd negatief vaderbeeld. Gezien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en ook moeder niet open staan voor contact met vader zal dit gefaciliteerd moeten worden door een onafhankelijke derde waarbij de huidige ondertoezichtstelling verlengd dient te worden(…)”.
En in de beantwoording van de onderzoeksvragen (onderzoek van de vader, pagina 48):
“Voor moeder lijkt het op basis van haar eigen kenmerken en kwetsbaarheden moeilijk om de kinderen te ondersteunen in de contactregeling met vader. Zij wil op geen enkele wijze meer contact met vader maar geeft wel aan dat zij het goed vindt wanneer de kinderen weer contact met hem hebben. Als gevolg hiervan zendt zij verwarrende en onduidelijke signalen uit naar hen. Het is daarom van belang dat een dergelijke contactregeling extern begeleid wordt”.
Voorts is aan de vader geadviseerd psycho-educatie op te doen starten, zodat vader gaandeweg geholpen wordt om op een passende manier dit contact vorm te geven. De kinderrechter merkt op dat de vader hiertoe inmiddels al stappen heeft gezet. De gedragswetenschapper, die door de GI bij de beoordeling of de ondertoezichtstelling moet worden verlengd is betrokken en ook kennis heeft genomen van de uitkomsten van het onderzoek, heeft zich op het standpunt gesteld dat er nog steeds ontwikkelingsrisico’s zijn voor de minderjarigen, aangezien zij geen onbelast contact hebben met de vader, waardoor hun identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling gevaar loopt. Ook de Raad voor de Kinderbescherming ziet nog een ontwikkelingsrisico bij de minderjarigen, gezien hun weerstand in het contact met de vader en het negatieve beeld dat zij hebben over hem. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van het NIFP heeft de GI, in overleg met de betrokken gedragswetenschapper, echter toch besloten om niet over te gaan tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Bij die overweging is betrokken dat gezien de leeftijd van de minderjarigen, de huidige motivatie van de minderjarigen en de reeds langdurige ondertoezichtstelling (zes jaar) de ondertoezichtstelling geen passende maatregel meer is om verandering bij de minderjarigen teweeg te brengen. De GI heeft verder betrokken dat de minderjarigen hulpverleningsmoe zijn en heeft daarbij te kennen gegeven dat de vrees bestaat dat het dwingen van het contact met de vader juist contra-productief zal werken en wellicht zal leiden tot nog meer weerstand bij de minderjarigen. Ook in de brieven die de minderjarigen hebben geschreven naar de kinderrechter komt duidelijk naar voren dat zij op dit moment geen contact met de vader wensen.
Hier staat tegenover dat zowel door het NIFP als door de gedragswetenschapper en de Raad nog een risico wordt gezien in de identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling van de minderjarigen, veroorzaakt door de omstandigheid dat zij geen neutraal beeld hebben over de vader en het contact met hem afwijzen. Hoewel ook de kinderrechter, evenals voornoemde deskundigen, risico’s ziet in de (toekomstige) ontwikkeling van de minderjarigen, is zij van oordeel dat op dit moment bij de minderjarigen geen sprake is van een zodanige bedreiging in de ontwikkeling die noodzaakt tot verdere gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling. Gezien de huidige positieve ontwikkeling van de minderjarigen, hun leeftijd, de reeds aangeboden en door de minderjarigen ondergane hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling en hun duidelijke opvatting over het contact met de vader is de kinderrechter van oordeel dat de hulpverlening vanuit de ondertoezichtstelling niet langer het geëigende middel is om verandering bij de minderjarigen teweeg te brengen ten aanzien van het contact met de vader. In de beantwoording van de onderzoeksvragen noemt het NIFP ook niet expliciet de maatregel van ondertoezichtstelling, wel wordt benoemd dat het van belang is dat een contactregeling extern begeleid wordt.
De kinderrechter is het echter met de vader eens dat het huidige borgingsplan onvoldoende borging geeft ten aanzien van het punt hoe het contactherstel tussen de minderjarigen en de vader tot stand zou moeten komen en begeleid zou moeten worden. De kinderrechter begrijpt dat de vader reeds brieven voor de minderjarigen heeft geschreven in 2020, maar dat deze niet meer in het bezit zijn van de GI. Dit zou betekenen, en de kinderrechter moedigt de vader daartoe ook aan, dat hij nieuwe brieven aan de minderjarigen zou moeten schrijven. Hoewel de vader de eerste stap zou kunnen zetten door brieven te sturen aan de minderjarigen, zouden zij vervolgens zelf de volgende stap moeten zetten. Hiermee zou naar het oordeel van de kinderrechter een te grote verantwoordelijkheid worden neergelegd bij de minderjarigen. Ook bestaat de zorg dat de moeder, ondanks haar goede wil, mogelijk onvoldoende in staat is om de minderjarigen te laten voelen dat zij achter dit contact staat, veroorzaakt door haar eigen ervaringen en geschiedenis met de vader, waardoor de minderjarigen ook minder ruimte voelen om het contact daadwerkelijk aan te gaan. Nu de ondertoezichtstelling naar het oordeel van de kinderrechter niet meer het geëigende middel is, maar de minderjarigen nog wel een vorm van ondersteuning kunnen gebruiken in het proces tot contactherstel en dit door het NIFP ook wenselijk en noodzakelijk wordt geacht, acht de kinderrechter het van belang dat door de GI wordt onderzocht of voor de minderjarigen een neutraal aanspreekpunt kan worden gevonden, die de minderjarigen kan ondersteunen in het proces tot contactherstel, op het moment dat de minderjarigen daar klaar voor zijn. De kinderrechter kan zich voorstellen dat het bespreekbaar maken van de wensen tot contactherstel met deze neutrale derde, dan wel het bespreken van hetgeen de minderjarigen in dit kader bezighoudt, een minder grote stap zal zijn voor de minderjarigen dan het, als eerste stap, daadwerkelijk zelf sturen van een bericht naar de vader. Deze neutrale derde zal de minderjarigen vervolgens kunnen ondersteunen, alsmede zo nodig als doorgeefpunt kunnen fungeren in het contact met de vader. Indien de minderjarigen hier behoefte aan hebben, kan deze persoon bespreken of en zo ja, op welke manier, de minderjarigen zouden willen reageren op brieven of kaartjes die mogelijk door de vader zullen worden gestuurd, en ervoor zorgen dat de berichten naar de vader ook daadwerkelijk bij hem terecht komen (en omgekeerd). Van belang is dat de minderjarigen hierin worden ontzorgd en daarbij ook geen druk ervaren. Het belang en het tempo van de minderjarigen staat hierbij voorop. Tevens zal deze neutrale derde kunnen fungeren als aanspreekpunt voor de vader.
Deze neutrale derde zal in eerste instantie niet moeten worden gevonden in de persoon van mevrouw [naam] van [bedrijf] , nu de vader heeft aangegeven hierin geen vertrouwen te hebben. De GI zal zich de komende periode, in overleg met alle betrokkenen, dan ook moeten beraden op de vraag welke neutrale derde kan worden betrokken bij de minderjarigen en hoe zijn/haar rol er uit zal moeten komen te zien. Dit dient vervolgens te worden opgenomen in het borgingsplan.
De Raad dient vervolgens in het kader van zijn toetsende taak in gesprek te gaan met de ouders en de GI en te beoordelen of het aangevulde borgingsplan voldoende is, gelet op het hiervoor overwogene, om te komen tot een afsluiting van de ondertoezichtstelling.
Om betrokkenen de tijd te geven om de komende periode vorm te geven aan het waarborgen van het hiervoor genoemde punt, dient de ondertoezichtstelling nog – in elk geval – voor een korte periode te worden verlengd. De kinderrechter zal het verzoek derhalve toewijzen met ingang van 23 februari 2022 en tot 1 mei 2022, opdat voornoemde processen in gang kunnen worden gezet.
Het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling zal worden aangehouden tot de mondelinge behandeling van
21 april 2022 om 15.00 uuren
voor de [minderjarige 2] die dag om 13.00 uur en voor de [minderjarige 1] die dag om 13.15 uur.
De kinderrechter verwacht dat de
GI haar twee weken voorafgaandaan voornoemde mondelinge behandeling informeert over de meest recente ontwikkelingen, het aangevulde borgingsplan en haar standpunt geeft ten aanzien van het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter verzoekt daarnaast aan
de Raadom haar
twee weken voorafgaandaan de hierboven genoemde datum van de mondelinge behandeling schriftelijk te informeren over de uitkomst van de toetsing door de Raad en haar standpunt te geven ten aanzien van het resterende deel van het verzoek.
Aan de vaderwordt ten slotte verzocht om de kinderrechter
uiterlijk een week voorafgaandaan de hierboven genoemde datum schriftelijk te informeren over zijn standpunt ten aanzien van het resterende deel van het verzoek.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 23 februari 2022 en tot 1 mei 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot de mondelinge behandeling van
21 april 2022 om 15.00 uur en voor de [minderjarige 2] die dag om 13.00 uur en voor de [minderjarige 1] die dag om 13.15 uur;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor bovengenoemde mondelinge behandeling voor de Raad, de GI, de ouders en hun advocaten.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Zuijdweg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
F. Casant, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
(FC)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.