In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2022 uitspraak gedaan over het herstel van gezamenlijk gezag over drie minderjarige kinderen. De ouders, die eerder gehuwd waren, hebben in 2018 hun huwelijk beëindigd en sindsdien was het gezag van de vader beëindigd. De moeder had het eenhoofdig gezag over de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de ouders om gezamenlijk gezag te herstellen, dat was ingediend op 12 oktober 2021, behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 januari 2022 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De minderjarigen hebben hun mening kenbaar gemaakt aan de kinderrechter en ondersteunden het verzoek van hun ouders.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds de eerdere uitspraak van 2018 veel is veranderd in de situatie van de ouders. Er is nu sprake van een goede samenwerking tussen de ouders en een bestendige positieve verandering in hun relatie. De ouders hebben samen met de minderjarigen gewerkt aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie en hebben gezamenlijk tijd doorgebracht met de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek toe te wijzen, omdat het in het belang van de minderjarigen is dat de ouders weer gezamenlijk het gezag uitoefenen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om gezamenlijk gezag te herstellen toewijsbaar is, omdat de ouders in staat zijn om samen de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ouders per direct weer gezamenlijk het gezag over de kinderen kunnen uitoefenen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.