Op 11 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 9 kilo heroïne. De verdachte, geboren in 1993 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd bijgestaan door raadsman mr. F.J.E. Hogewind. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die was gewijzigd volgens artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne in de verborgen ruimte van zijn auto, die professioneel was aangebracht. De verdachte had verklaard niets te weten van de drugs, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de feitelijke beschikkingsmacht had over de drugs en dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 8 juli 2021 te Hazeldonk, gemeente Breda, opzettelijk ongeveer 9 kilo heroïne buiten het grondgebied van Nederland had gebracht.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het LOVS en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en stabiele relatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 39 maanden en een geldboete van €21.750. Daarnaast werd de in beslag genomen Citroën DS3 verbeurd verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2022.