Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een bezwaar tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan de belanghebbende was opgelegd voor een Audi Avant 1.4 TFSI Sport S-line edition. De inspecteur had op 5 oktober 2020 een naheffingsaanslag van € 1.500 opgelegd, die door de belanghebbende werd betwist. Tijdens de zitting op 25 januari 2022 werd de gemachtigde van de belanghebbende gehoord, terwijl de inspecteur ook vertegenwoordigd was.
De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verlaagd tot € 1.300. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur onvoldoende rekening had gehouden met de waardevermindering van de auto door schade. De belanghebbende had een taxatierapport overgelegd waaruit bleek dat de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat aanzienlijk lager was dan de door de inspecteur vastgestelde waarde. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de schade aan de auto niet adequaat had meegenomen in zijn beoordeling.
De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.620 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank benadrukte dat een onjuiste tenaamstelling van de naheffingsaanslag niet automatisch leidt tot vernietiging, mits er geen twijfel bestaat over de identiteit van de belanghebbende.