Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan de belanghebbende was opgelegd voor een Porsche Cayenne 4.8 Turbo. De belanghebbende had op 4 december 2019 een bedrag van € 1.116 aan Bpm voldaan, maar de inspecteur stelde dat de verschuldigde Bpm hoger was en legde een naheffingsaanslag op van € 2.962, vergezeld van een verzuimboete van € 296. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
Tijdens de zitting op 25 januari 2022 werd de gemachtigde van de belanghebbende gehoord, terwijl de inspecteur ook aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar vernietigde de boetebeschikking. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor een hogere schadevergoeding dan de inspecteur had erkend. De rechtbank benadrukte dat de inspecteur de schade voldoende gemotiveerd had betwist en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van meer dan normale gebruiksschade.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de boetebeschikking, en liet de naheffingsaanslag in stand. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende ter hoogte van € 1.082 en moest het griffierecht van € 178 vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.