ECLI:NL:RBZWB:2022:1148

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
02-277272-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring mensensmokkel van vijf personen met levensgevaarlijke omstandigheden

Op 7 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1975, werd ervan beschuldigd vijf Albanese personen te hebben geholpen bij hun doorreis door Nederland naar Groot-Brittannië, terwijl hij wist dat deze doorreis wederrechtelijk was en er levensgevaar te duchten was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan mensensmokkel, waarbij de omstandigheden in de laadruimte van de bestelbus, waarin de vreemdelingen zich bevonden, als levensgevaarlijk werden beschouwd. De rechtbank nam daarbij de verklaringen van de Albanese vreemdelingen en getuigen in overweging, evenals de bevindingen van de verbalisanten die de verdachte op heterdaad betrapten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen van mensensmokkel voor de betrokkenen en de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/277272-20
vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1975 te [Geboorteplaats- en Land]
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. Ü.D. Çolak, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich, al dan niet in vereniging, schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel ten gevolge waarvan levensgevaar te duchten was, danwel aan een poging daartoe.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het smokkelen van vijf personen met de Albanese nationaliteit. Verdachte heeft hierbij gehandeld uit winstbejag en er was levensgevaar te duchten. Uit de afgelegde verklaringen van de vijf Albanese personen blijkt dat zij op weg waren naar Engeland en niet in het bezit waren van geldige verblijfspapieren. Zij hebben middels tekstberichten informatie gekregen over de locatie en het kenteken van de bus waarmee ze zouden worden vervoerd. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte, dat hij onbekend was met de aanwezigheid van de Albanezen in zijn bus, onbetrouwbaar aangezien meerdere Albanezen hebben verklaard dat verdachte achter het stuur zat terwijl zij instapten en zij zich alle vijf moesten verstoppen en verdachte bovendien handgebaren heeft gemaakt dat zij snel moesten instappen. Daarnaast weet verdachte geen details, geen adres van [Naam 1] en [Naam 2] (voor wie hij naar eigen zeggen meubels zou verhuizen) en heeft hij hoge kosten gemaakt voor het meubeltransport terwijl hij zelf een laag inkomen heeft. Bovendien vertoonde hij nerveus gedrag, zowel bij het tankstation kort voor zijn staandehouding als bij de staandehouding zelf. Het levensgevaar volgt uit de rapportage van TNO, de camerabeelden en de verklaringen van getuigen [Naam 3] en [Naam 4] over de omstandigheden in de bus.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Door de verdediging is hiertoe aangevoerd dat verdachte enkel meubels heeft willen vervoeren van Engeland naar Antwerpen en dat hij onbekend was met het feit dat er zich vijf Albanese personen in zijn voertuig bevonden. Het dossier bevat geen informatie waaruit blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij het inladen van deze personen. De verklaringen van de Albanese personen kunnen niet als betrouwbaar worden gezien aangezien zij niet consistent en consequent hebben verklaard. Aangezien er door de Albanezen niet is verklaard dat zij hebben betaald aan verdachte kan eveneens het bestanddeel winstbejag niet worden bewezen. Tot slot was er geen levensgevaar te duchten aangezien de deuren van de bus van de binnenkant konden worden geopend en er bij de aangetroffen Albanese personen geen daadwerkelijke verschijnselen van levensgevaar of gezondheidsklachten zijn waargenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 2 november 2020 wordt door verdachte in Engeland een bus gehuurd met het kenteken [Kenteken] en wordt een ferry ticket gereserveerd met vertrekdatum 3 november 2020 om 01:25 uur van Dover naar Calais. Verdachte ontvangt op 2 november 2020 om 13:53:02 uur een tekstbericht op zijn telefoon met het nummer [Telefoonnummer 1] afkomstig van het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] met de tekst:
"Hello [Verdachte] its [Naam 2] thank you so much for your help my adress your takeing my furniture to is [ Straatnaam 1] see you Tuesday morning."
Uit de ANPR-hits blijkt dat de bestelbus van verdachte om 4:37 wordt geregistreerd bij de Panne. Verdachte rijdt om 8:25:55 uur het terrein van [Straatnaam 2] op en loopt telefonerend de shop daarvan binnen. Hij overhandigt hierbij op enig moment een telefoon aan een van de medewerksters en deze medewerkster voert een telefoongesprek met de persoon aan de andere kant van de lijn. Het kenteken van de bus van verdachte wordt om 8:57 uur geregistreerd op de Rijksweg A4 bij Woensdrecht (Nederland uit). Om 8:58 uur wordt het voertuig van verdachte geregistreerd op de A12 bij Zandvliet richting België (vanuit Nederland).
Verbalisanten zien omstreeks 10.00 uur het voertuig van verdachte rijden op de A4 bij Woensdrecht en voeren een identiteitscontrole in het kader van artikel 50 lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000 uit. Als verdachte op verzoek van de verbalisanten de achterzijde van het voertuig opent ruiken de verbalisanten een penetrante transpiratiegeur. Verdachte ontkent dat er zich personen in de bus bevinden maar als de verbalisanten de laadruimte betreden en een controle op personen uitvoeren vinden zij vijf personen die zich verscholen hebben in het meubilair in de laadruimte. De personen zijn enkel in het bezit van een Albanees paspoort, danwel een Albanese identiteitskaart.
Beoordeling door de rechtbank:
Voor mensensmokkel is vereist dat de verdachte behulpzaam is geweest een persoon toegang of doorreis te verschaffen door Nederland of een andere staat zoals genoemd in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), of een persoon uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in een van die staten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang, doorreis en/of het verblijf wederrechtelijk was.
Behulpzaam bij verschaffen toegang, doorreis of verblijf
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat deze vijf Albanese vreemdelingen zich in zijn laadruimte bevonden en dat verdachte behulpzaam is geweest om deze Albanese vreemdelingen doorreis te verschaffen door Nederland naar Groot-Brittannië.
Uit het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [Naam 5] blijkt dat als verbalisanten op 3 november 2020 op de A4 te Woensdrecht, in het kader van een identiteitscontrole, de Engelse Citroën Relay van verdachte met kenteken [Kenteken] staande houden zij merken dat verdachte een gespannen lichaamshouding heeft. Hij zweet en heeft trillende handen. Verdachte heeft ook geen duidelijk verhaal over wat hij vervoerde; verdachte verklaart dat hij in Antwerpen is geweest en op weg is naar Hoek van Holland. Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte met het nummer [Telefoonnummer 3] blijkt dat op
2 november 2020 om 13:53:02 uur door het nummer [Telefoonnummer 2] een tekstbericht aan verdachte is verzonden met het adres [ Straatnaam 1] waar hij op dinsdagmorgen, zijnde 3 november 2020, werd verwacht.
Bij het door verdachte openen van het voertuig ruiken verbalisanten een penetrante menselijke zweetgeur en concluderen zij dat er zich personen in de laadruimte moeten bevinden. Van het leegruimen van de laadruimte van de bus van verdachte zijn beelden gemaakt, die zijn beschreven door verbalisant [Naam 6] in een proces-verbaal bevindingen. Hieruit is op te maken dat de vreemdelingen zijn aangetroffen in de meubels die in de bus stonden. De plaatsing van de meubels en de wijze waarop de vreemdelingen in deze meubels verscholen zaten, sluit naar het oordeel van de rechtbank uit dat de vreemdelingen de laadruimte van de bus ongemerkt zelf zijn “ingeslopen”. Uit het proces-verbaal bevindingen blijkt dat er eerst door de verbalisanten een matras uit de bestelbus moest worden getild alvorens de verbalisanten de meubels konden bereiken. Voorts zijn de meubels op een bepaalde wijze geplaatst. De verbalisanten hebben de meubels moeten verschuiven en diverse meubelstukken uit de bus moeten halen voor zij bij de vreemdelingen konden komen. De wijze van belading van de bus wijst er derhalve op dat iemand de vreemdelingen behulpzaam heeft moeten zijn bij het zich in de meubels verbergen en dat de belading ook langer dan een korte tijd in beslag heeft genomen.
De Albanese vreemdelingen verklaren alle vijf dat een busje hen naar Engeland zou brengen. Een aantal van hen heeft verklaard vanuit hetzelfde hotel, zijnde [Naam 7] , met een taxi te zijn vertrokken. Uit de verklaringen van getuigen [Naam 4] en [Naam 3] blijkt voorts dat zij instructies hebben ontvangen over een busje met een Engels kenteken. Uit de inbeslaggenomen telefoon van getuige [Naam 8] blijkt dat hij het adres [ Straatnaam 1] in zijn telefoon heeft staan en uit het proces-verbaal bevindingen van de inbeslaggenomen telefoon van getuige [Naam 9] blijkt dat hij op 2 november 2020 om 19:41 uur een bericht stuurt met het kenteken [Kenteken] , zijnde het kenteken van de Engelse bus van verdachte. Hij heeft ook bij de politie verklaard dat hij al vijf dagen een briefje in zijn bezit had met het adres waar hij naar toe zou moeten komen. Getuige [Naam 4] heeft op 2 november 2020 een gesprek via Facebook Messenger gevoerd met een persoon genaamd [Naam 10] waarin [Naam 4] aangeeft dat hij gaat vertrekken in een goederenbusje met meubels.
Uit het voorgaande blijkt dat de vreemdelingen op de hoogte waren van de wijze waarop zij zouden worden vervoerd, de lading, de kenmerken en het kenteken van de bus en dat getuige [Naam 8] hetzelfde adres in zijn telefoon heeft staan als verdachte. Gezien het bovenstaande kan het volgens de rechtbank dan ook niet anders dat de door de getuigen ontvangen instructies verwijzen naar de door verdachte gehuurde en bestuurde bus en dat deze bus bedoeld was om de vreemdelingen op te halen.
Uit de getuigenverklaringen blijkt tevens dat de chauffeur van de bus, zijnde verdachte, de vreemdelingen ook daadwerkelijk heeft gezien en er van op de hoogte was dat zij in de laadruimte van de bestelbus ingestapt waren. Zo heeft getuige [Naam 4] bij de politie verklaard dat de chauffeur met handgebaren wees waar zij zich moesten verstoppen. Bij de rechter-commissaris heeft [Naam 4] tevens nog verklaard dat de chauffeur is komen aanrijden en een handgebaar heeft gemaakt. De chauffeur is volgens [Naam 4] ook nog uitgestapt om te kijken of alles dicht was. [Naam 4] heeft hierbij verklaard dat de chauffeur wist dat hij en de anderen in de bus zaten. Ook door getuige [Naam 8] wordt bij de politie verklaard dat de bestuurder moet hebben geweten dat de vreemdelingen achter in het voertuig zaten, omdat de chauffeur in het busje zat en [Naam 8] de chauffeur nog is gepasseerd. Hij verklaart hierbij ook dat het busje waar hij en de anderen ingestapt zijn ook het busje is waar ze in aangetroffen zijn. Tot slot heeft getuige [Naam 9] bij de politie verklaard dat de chauffeur van het busje de deuren heeft opengemaakt en dat zij toen zijn ingestapt.
De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaringen van de vreemdelingen te twijfelen. De vreemdelingen hebben verklaard dat zij in het bestelbusje zijn gestapt op
3 november 2020 en dat zij vooraf instructies hebben gehad die overeenkomen met de door verdachte bestuurde bestelbus.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte daarentegen niet geloofwaardig. Indien zijn verklaring gevolgd zou worden (onder meer inhoudende dat hij geen enkele wetenschap heeft gehad van het instapmoment van de vreemdelingen), zou dit immers betekenen dat het bestelbusje op het moment van instappen door de vreemdelingen toevalligerwijs onbemand op het adres, waar zowel de vreemdelingen zouden opstappen als waar hij de meubels heen zou moeten brengen, te weten [ Straatnaam 1] zou hebben moeten staan, terwijl de laadruimte op dat moment niet op slot was . Daarnaast zou een derde de vreemdelingen hebben moeten helpen om zich te verschuilen in de meubels en de meubels daarna op hun plek te zetten. De meubels zijn door verdachte uiteindelijk ook niet afgeleverd op genoemd adres in Antwerpen. Hij heeft daarentegen – naar eigen zeggen – urenlang met de meubels rondgereden en vervolgens besloten om onverrichter zake weer met de meubels terug naar Engeland te rijden. Niet valt in te zien waarom er relatief hoge kosten zouden worden gemaakt (huur busje, brandstof, tweemaal overtocht ferry, vergoeding voor verdachte) om een set tweedehands meubels met zeer beperkte waarde van Engeland naar België te brengen met een duidelijk bestaand adres als bestemming, de meubels vervolgens niet af te leveren en daarmee weer terug te rijden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook op basis van voornoemde feiten en omstandigheden niet anders zijn, dan dat de vreemdelingen conform een afspraak in de laadruimte van de bestelbus - waarvan verdachte de huurder en chauffeur was - zijn gestapt, dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van de vreemdelingen in de laadruimte van zijn bestelbus en dat het zijn bedoeling was dat de vreemdelingen door hem - ongemerkt en illegaal - naar Engeland zouden worden vervoerd.
Levensgevaar te duchten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van te duchten levensgevaar aangezien de deur van de laadruimte van binnen uit kon worden opengemaakt en er bij de vijf aangetroffen personen geen verschijnselen van levensgevaar zijn waargenomen.
Door TNO is onderzoek verricht naar de bus. Door de onderzoeker is geconcludeerd dat er geen luchttoe-en afvoeropeningen in de laadruimte aanwezig waren. Aangezien de laadruimte was afgesloten en er zich vijf personen in deze ruimte bevonden, komt TNO tot de conclusie dat bij een verblijf van 3 tot 4,5 uur de alarmeringswaarde voor CO2 wordt bereikt en er vanaf 6 tot 9 uur, afhankelijk van het activiteitenniveau, levensgevaar te duchten is. De rechtbank neemt deze conclusie over en neemt hierbij ook in aanmerking de wijze waarop de vreemdelingen in de laadruimte zaten ingesloten. De vreemdelingen zaten ingeklemd in meubels en moesten door de verbalisanten geholpen worden om uit hun positie te worden bevrijd. Om bij de vreemdelingen te komen diende er bovendien eerst een matras uit de laadruimte te worden gehaald en diende er een aantal meubelstukken te worden verschoven.
De vraag of de bus van binnenuit kan worden geopend, acht de rechtbank in dit licht niet doorslaggevend. Zelfs als dit technisch gezien mogelijk zou zijn geweest, hetgeen op basis van het dossier niet met zekerheid kan worden vastgesteld, is de vraag of de vreemdelingen hiertoe op enig moment in staat zouden zijn geweest, gelet op de benarde positie waar zij in zaten en het zuurstoftekort dat op enig moment zou zijn ontstaan, met alle mogelijke fysieke gevolgen van dien. De rechtbank acht het kortom onwaarschijnlijk dat de vreemdelingen zichzelf in het geval van zuurstoftekort hadden kunnen redden uit de situatie waarin zij zich bevonden.
Aangezien verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over eventuele mogelijkheden om de gezondheid van de vreemdelingen tijdens de reis te controleren, de vijf vreemdelingen zich in benarde posities bevonden, de laadruimte luchtdicht was afgesloten en gelet op het feit dat de vreemdelingen nog aan het begin van een lange reis met bestelbus en ferry stonden, is de rechtbank van oordeel dat gesproken kan worden van levensgevaarlijke omstandigheden. Het feit dat bij de vreemdelingen nog geen verschijnselen van levensgevaar zijn waargenomen maakt dit niet anders, nu zij ten tijde van de staandehouding nog maar kort in de laadruimte van de bus zaten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er levensgevaar te duchten was.
Medeplegen
De rechtbank kan in onvoldoende mate vaststellen dat er sprake is geweest van het in vereniging plegen van de mensensmokkel. Hoewel mensensmokkel veelal in vereniging wordt gepleegd en het er alle schijn van heeft dat verdachte onderdeel is geweest van een netwerk, werd er naast verdachte in de bestuurderscabine niemand anders aangetroffen. Ook blijkt uit het dossier onvoldoende of verdachte met anderen contact heeft gehad over (de wijze van) vervoer van de vreemdelingen. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en zal verdachte dan ook vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 3 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan de smokkel van vijf personen met de Albanese nationaliteit waarbij levensgevaar te duchten was. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 03 november 2020 in Nederland 5 (vijf) personen met de Albanese nationaliteit
behulpzaam is geweest bij de doorreis door Nederland
terwijl hij wist dat die doorreis wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte
- bovengenoemde personen in een door middel van een slot afgesloten laadruimte van een door hem bestuurde bestelbus, vervoerd door Nederland en
- een ticket aangeschaft voor de ferry ( [Naam 11] ) naar Groot-Brittannië
- en de doorreis door Nederland en het transport naar Groot-Brittannië van die bovengenoemde personen gefaciliteerd terwijl als gevolg hiervan levensgevaar voor een ander, te weten voornoemde 5 (vijf), personen met de Albanese nationaliteit, te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en rekening te houden met het feit dat verdachte first-offender is en hij zich tijdens zijn voorarrest als voorbeeld-gedetineerde heeft gedragen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het smokkelen van vijf Albanese vreemdelingen via Nederland naar Groot-Brittannië. De vreemdelingen zijn hierbij in mensonterende omstandigheden in een afgesloten laadruimte in meubels vervoerd waarbij er levensgevaar voor hen te duchten was. De vreemdelingen lagen namelijk in krappe en benarde posities in voornoemde meubels in een laadruimte zonder luchttoevoer. Verdachte zou geld voor de reis krijgen en heeft zich niet bekommerd om de gezondheid van de vreemdelingen.
Mensensmokkel doorkruist het overheidsbeleid aangaande bestrijding van wederrechtelijk verblijf in en wederrechtelijke doorreis door Nederland en andere Europese landen en draagt daarmee bij aan het in stand houden van een illegaal circuit dat allerhande maatschappelijke ongewenste effecten met zich brengt. De handelwijze van verdachte ondermijnt het beleid. Ook leidt dit feit gemakkelijk tot vormen van uitbuiting en misbruik van kwetsbare personen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het gepleegde feit, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf slaat de rechtbank acht op straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Als uitgangspunt neemt de rechtbank bij de smokkel van vijf vreemdelingen door een first offender een gevangenisstraf van 15 maanden. Als strafverzwarende omstandigheden houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte heeft gehandeld uit eigen gewin, dat er sprake was van mensonterende omstandigheden en dat er levensgevaar voor de vreemdelingen te duchten was. De rechtbank weegt ook in het nadeel van verdachte mee dat hij geen verantwoordelijkheid neemt en kennelijk het laakbare van zijn handelen niet inziet. Er zijn geen strafmatigende omstandigheden, waar de rechtbank rekening mee houdt. Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 197a Sr zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
een ander behulpzaam zijn bij doorreis door Nederland terwijl hij
ernstige redenen heeft te vermoeden dat die doorreis wederrechtelijk is, terwijl levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 27 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 maart 2022.
De voorzitter, oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.