4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 2 november 2020 wordt door verdachte in Engeland een bus gehuurd met het kenteken [Kenteken] en wordt een ferry ticket gereserveerd met vertrekdatum 3 november 2020 om 01:25 uur van Dover naar Calais. Verdachte ontvangt op 2 november 2020 om 13:53:02 uur een tekstbericht op zijn telefoon met het nummer [Telefoonnummer 1] afkomstig van het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] met de tekst:
"Hello [Verdachte] its [Naam 2] thank you so much for your help my adress your takeing my furniture to is [ Straatnaam 1] see you Tuesday morning."
Uit de ANPR-hits blijkt dat de bestelbus van verdachte om 4:37 wordt geregistreerd bij de Panne. Verdachte rijdt om 8:25:55 uur het terrein van [Straatnaam 2] op en loopt telefonerend de shop daarvan binnen. Hij overhandigt hierbij op enig moment een telefoon aan een van de medewerksters en deze medewerkster voert een telefoongesprek met de persoon aan de andere kant van de lijn. Het kenteken van de bus van verdachte wordt om 8:57 uur geregistreerd op de Rijksweg A4 bij Woensdrecht (Nederland uit). Om 8:58 uur wordt het voertuig van verdachte geregistreerd op de A12 bij Zandvliet richting België (vanuit Nederland).
Verbalisanten zien omstreeks 10.00 uur het voertuig van verdachte rijden op de A4 bij Woensdrecht en voeren een identiteitscontrole in het kader van artikel 50 lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000 uit. Als verdachte op verzoek van de verbalisanten de achterzijde van het voertuig opent ruiken de verbalisanten een penetrante transpiratiegeur. Verdachte ontkent dat er zich personen in de bus bevinden maar als de verbalisanten de laadruimte betreden en een controle op personen uitvoeren vinden zij vijf personen die zich verscholen hebben in het meubilair in de laadruimte. De personen zijn enkel in het bezit van een Albanees paspoort, danwel een Albanese identiteitskaart.
Beoordeling door de rechtbank:
Voor mensensmokkel is vereist dat de verdachte behulpzaam is geweest een persoon toegang of doorreis te verschaffen door Nederland of een andere staat zoals genoemd in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), of een persoon uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in een van die staten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang, doorreis en/of het verblijf wederrechtelijk was.
Behulpzaam bij verschaffen toegang, doorreis of verblijf
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat deze vijf Albanese vreemdelingen zich in zijn laadruimte bevonden en dat verdachte behulpzaam is geweest om deze Albanese vreemdelingen doorreis te verschaffen door Nederland naar Groot-Brittannië.
Uit het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [Naam 5] blijkt dat als verbalisanten op 3 november 2020 op de A4 te Woensdrecht, in het kader van een identiteitscontrole, de Engelse Citroën Relay van verdachte met kenteken [Kenteken] staande houden zij merken dat verdachte een gespannen lichaamshouding heeft. Hij zweet en heeft trillende handen. Verdachte heeft ook geen duidelijk verhaal over wat hij vervoerde; verdachte verklaart dat hij in Antwerpen is geweest en op weg is naar Hoek van Holland. Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte met het nummer [Telefoonnummer 3] blijkt dat op
2 november 2020 om 13:53:02 uur door het nummer [Telefoonnummer 2] een tekstbericht aan verdachte is verzonden met het adres [ Straatnaam 1] waar hij op dinsdagmorgen, zijnde 3 november 2020, werd verwacht.
Bij het door verdachte openen van het voertuig ruiken verbalisanten een penetrante menselijke zweetgeur en concluderen zij dat er zich personen in de laadruimte moeten bevinden. Van het leegruimen van de laadruimte van de bus van verdachte zijn beelden gemaakt, die zijn beschreven door verbalisant [Naam 6] in een proces-verbaal bevindingen. Hieruit is op te maken dat de vreemdelingen zijn aangetroffen in de meubels die in de bus stonden. De plaatsing van de meubels en de wijze waarop de vreemdelingen in deze meubels verscholen zaten, sluit naar het oordeel van de rechtbank uit dat de vreemdelingen de laadruimte van de bus ongemerkt zelf zijn “ingeslopen”. Uit het proces-verbaal bevindingen blijkt dat er eerst door de verbalisanten een matras uit de bestelbus moest worden getild alvorens de verbalisanten de meubels konden bereiken. Voorts zijn de meubels op een bepaalde wijze geplaatst. De verbalisanten hebben de meubels moeten verschuiven en diverse meubelstukken uit de bus moeten halen voor zij bij de vreemdelingen konden komen. De wijze van belading van de bus wijst er derhalve op dat iemand de vreemdelingen behulpzaam heeft moeten zijn bij het zich in de meubels verbergen en dat de belading ook langer dan een korte tijd in beslag heeft genomen.
De Albanese vreemdelingen verklaren alle vijf dat een busje hen naar Engeland zou brengen. Een aantal van hen heeft verklaard vanuit hetzelfde hotel, zijnde [Naam 7] , met een taxi te zijn vertrokken. Uit de verklaringen van getuigen [Naam 4] en [Naam 3] blijkt voorts dat zij instructies hebben ontvangen over een busje met een Engels kenteken. Uit de inbeslaggenomen telefoon van getuige [Naam 8] blijkt dat hij het adres [ Straatnaam 1] in zijn telefoon heeft staan en uit het proces-verbaal bevindingen van de inbeslaggenomen telefoon van getuige [Naam 9] blijkt dat hij op 2 november 2020 om 19:41 uur een bericht stuurt met het kenteken [Kenteken] , zijnde het kenteken van de Engelse bus van verdachte. Hij heeft ook bij de politie verklaard dat hij al vijf dagen een briefje in zijn bezit had met het adres waar hij naar toe zou moeten komen. Getuige [Naam 4] heeft op 2 november 2020 een gesprek via Facebook Messenger gevoerd met een persoon genaamd [Naam 10] waarin [Naam 4] aangeeft dat hij gaat vertrekken in een goederenbusje met meubels.
Uit het voorgaande blijkt dat de vreemdelingen op de hoogte waren van de wijze waarop zij zouden worden vervoerd, de lading, de kenmerken en het kenteken van de bus en dat getuige [Naam 8] hetzelfde adres in zijn telefoon heeft staan als verdachte. Gezien het bovenstaande kan het volgens de rechtbank dan ook niet anders dat de door de getuigen ontvangen instructies verwijzen naar de door verdachte gehuurde en bestuurde bus en dat deze bus bedoeld was om de vreemdelingen op te halen.
Uit de getuigenverklaringen blijkt tevens dat de chauffeur van de bus, zijnde verdachte, de vreemdelingen ook daadwerkelijk heeft gezien en er van op de hoogte was dat zij in de laadruimte van de bestelbus ingestapt waren. Zo heeft getuige [Naam 4] bij de politie verklaard dat de chauffeur met handgebaren wees waar zij zich moesten verstoppen. Bij de rechter-commissaris heeft [Naam 4] tevens nog verklaard dat de chauffeur is komen aanrijden en een handgebaar heeft gemaakt. De chauffeur is volgens [Naam 4] ook nog uitgestapt om te kijken of alles dicht was. [Naam 4] heeft hierbij verklaard dat de chauffeur wist dat hij en de anderen in de bus zaten. Ook door getuige [Naam 8] wordt bij de politie verklaard dat de bestuurder moet hebben geweten dat de vreemdelingen achter in het voertuig zaten, omdat de chauffeur in het busje zat en [Naam 8] de chauffeur nog is gepasseerd. Hij verklaart hierbij ook dat het busje waar hij en de anderen ingestapt zijn ook het busje is waar ze in aangetroffen zijn. Tot slot heeft getuige [Naam 9] bij de politie verklaard dat de chauffeur van het busje de deuren heeft opengemaakt en dat zij toen zijn ingestapt.
De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaringen van de vreemdelingen te twijfelen. De vreemdelingen hebben verklaard dat zij in het bestelbusje zijn gestapt op
3 november 2020 en dat zij vooraf instructies hebben gehad die overeenkomen met de door verdachte bestuurde bestelbus.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte daarentegen niet geloofwaardig. Indien zijn verklaring gevolgd zou worden (onder meer inhoudende dat hij geen enkele wetenschap heeft gehad van het instapmoment van de vreemdelingen), zou dit immers betekenen dat het bestelbusje op het moment van instappen door de vreemdelingen toevalligerwijs onbemand op het adres, waar zowel de vreemdelingen zouden opstappen als waar hij de meubels heen zou moeten brengen, te weten [ Straatnaam 1] zou hebben moeten staan, terwijl de laadruimte op dat moment niet op slot was . Daarnaast zou een derde de vreemdelingen hebben moeten helpen om zich te verschuilen in de meubels en de meubels daarna op hun plek te zetten. De meubels zijn door verdachte uiteindelijk ook niet afgeleverd op genoemd adres in Antwerpen. Hij heeft daarentegen – naar eigen zeggen – urenlang met de meubels rondgereden en vervolgens besloten om onverrichter zake weer met de meubels terug naar Engeland te rijden. Niet valt in te zien waarom er relatief hoge kosten zouden worden gemaakt (huur busje, brandstof, tweemaal overtocht ferry, vergoeding voor verdachte) om een set tweedehands meubels met zeer beperkte waarde van Engeland naar België te brengen met een duidelijk bestaand adres als bestemming, de meubels vervolgens niet af te leveren en daarmee weer terug te rijden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook op basis van voornoemde feiten en omstandigheden niet anders zijn, dan dat de vreemdelingen conform een afspraak in de laadruimte van de bestelbus - waarvan verdachte de huurder en chauffeur was - zijn gestapt, dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van de vreemdelingen in de laadruimte van zijn bestelbus en dat het zijn bedoeling was dat de vreemdelingen door hem - ongemerkt en illegaal - naar Engeland zouden worden vervoerd.
Levensgevaar te duchten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van te duchten levensgevaar aangezien de deur van de laadruimte van binnen uit kon worden opengemaakt en er bij de vijf aangetroffen personen geen verschijnselen van levensgevaar zijn waargenomen.
Door TNO is onderzoek verricht naar de bus. Door de onderzoeker is geconcludeerd dat er geen luchttoe-en afvoeropeningen in de laadruimte aanwezig waren. Aangezien de laadruimte was afgesloten en er zich vijf personen in deze ruimte bevonden, komt TNO tot de conclusie dat bij een verblijf van 3 tot 4,5 uur de alarmeringswaarde voor CO2 wordt bereikt en er vanaf 6 tot 9 uur, afhankelijk van het activiteitenniveau, levensgevaar te duchten is. De rechtbank neemt deze conclusie over en neemt hierbij ook in aanmerking de wijze waarop de vreemdelingen in de laadruimte zaten ingesloten. De vreemdelingen zaten ingeklemd in meubels en moesten door de verbalisanten geholpen worden om uit hun positie te worden bevrijd. Om bij de vreemdelingen te komen diende er bovendien eerst een matras uit de laadruimte te worden gehaald en diende er een aantal meubelstukken te worden verschoven.
De vraag of de bus van binnenuit kan worden geopend, acht de rechtbank in dit licht niet doorslaggevend. Zelfs als dit technisch gezien mogelijk zou zijn geweest, hetgeen op basis van het dossier niet met zekerheid kan worden vastgesteld, is de vraag of de vreemdelingen hiertoe op enig moment in staat zouden zijn geweest, gelet op de benarde positie waar zij in zaten en het zuurstoftekort dat op enig moment zou zijn ontstaan, met alle mogelijke fysieke gevolgen van dien. De rechtbank acht het kortom onwaarschijnlijk dat de vreemdelingen zichzelf in het geval van zuurstoftekort hadden kunnen redden uit de situatie waarin zij zich bevonden.
Aangezien verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over eventuele mogelijkheden om de gezondheid van de vreemdelingen tijdens de reis te controleren, de vijf vreemdelingen zich in benarde posities bevonden, de laadruimte luchtdicht was afgesloten en gelet op het feit dat de vreemdelingen nog aan het begin van een lange reis met bestelbus en ferry stonden, is de rechtbank van oordeel dat gesproken kan worden van levensgevaarlijke omstandigheden. Het feit dat bij de vreemdelingen nog geen verschijnselen van levensgevaar zijn waargenomen maakt dit niet anders, nu zij ten tijde van de staandehouding nog maar kort in de laadruimte van de bus zaten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er levensgevaar te duchten was.
Medeplegen
De rechtbank kan in onvoldoende mate vaststellen dat er sprake is geweest van het in vereniging plegen van de mensensmokkel. Hoewel mensensmokkel veelal in vereniging wordt gepleegd en het er alle schijn van heeft dat verdachte onderdeel is geweest van een netwerk, werd er naast verdachte in de bestuurderscabine niemand anders aangetroffen. Ook blijkt uit het dossier onvoldoende of verdachte met anderen contact heeft gehad over (de wijze van) vervoer van de vreemdelingen. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en zal verdachte dan ook vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 3 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan de smokkel van vijf personen met de Albanese nationaliteit waarbij levensgevaar te duchten was. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het medeplegen.