ECLI:NL:RBZWB:2022:1143

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
02-144809-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak ontucht met dochter na meer dan 27 jaar; onvoldoende bewijs voor ten laste gelegde periode

Op 7 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn dochter, gepleegd tussen 9 oktober 1994 en 8 oktober 1999. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de handelingen binnen de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. De aangeefster, die op het moment van de vermeende misdragingen nog geen twaalf jaar oud was, heeft verklaard dat de handelingen plaatsvonden, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat deze handelingen binnen de aangegeven periode hebben plaatsgevonden. De verklaringen van de aangeefster waren niet voldoende onderbouwd met ander bewijs, waardoor de rechtbank tot de conclusie kwam dat de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de tenlastelegging. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/144809-21
vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1959 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. M.J. Crombach, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is tijdens de zitting de vordering van de benadeelde partij [Aangeefster] behandeld en heeft zij het spreekrecht uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 9 oktober 1994 tot en met 8 oktober 1999 in Tilburg met zijn dochter [Aangeefster] , die toen nog geen twaalf jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd welke mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte wegens schending van de beginselen van een goede procesorde, meer in het bijzonder van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Daartoe is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie bij haar beslissing tot vervolging van verdachte geen rekening heeft gehouden met het gebrek aan bewijs, de leeftijd van de zaak en de impact die deze vervolging op verdachte heeft.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van strijd met de beginselen van een goede procesorde en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Alleen in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkheidsverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aparte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een dergelijk uitzonderlijke situatie zich niet voordoet. Niet gebleken is dat het Openbaar Ministerie te lichtvaardig tot de beslissing om verdachte te vervolgen, is gekomen. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
3.4
Schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn dochter [Aangeefster] die toen nog geen twaalf jaar oud was, bestaande uit het betasten en likken van [Aangeefster] haar clitoris en het door [Aangeefster] laten aanraken of betasten en in haar mond laten nemen van zijn penis. Hoewel niet is vast te stellen wanneer deze handelingen precies hebben plaatsgevonden, is uit het bewijs af te leiden dat deze handelingen ergens in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van [Aangeefster] , die hij betrouwbaar acht, de verklaring van de moeder van [Aangeefster] en hetgeen verdachte hierover zelf ter terechtzitting heeft verklaard. Omdat verdachte zich meerdere keren met [Aangeefster] in de situatie is blijven begeven (samen blijven douchen na het eerste incident) en daarbij onvoldoende heeft ingegrepen toen [Aangeefster] onder de douche zijn penis betastte en in haar mond nam, is er geen sprake van een mislukte vorm van opvoeding maar van seksueel misbruik.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst er daarbij op dat de verklaringen van [Aangeefster] niet betrouwbaar zijn en geen steun vinden in enig ander objectief bewijsmiddel in het dossier. De verdediging stelt dat alleen kan worden vastgesteld dat [Aangeefster] zijn penis heeft aangeraakt of betast en zijn penis in haar mond heeft genomen, omdat verdachte dat heeft bekend. Deze gedragingen zijn echter niet te kwalificeren als seksueel binnendringen van het lichaam gelet op de context waarin dat gedurende zeer korte momenten heeft plaatsgevonden. Er was geen seksuele context. Handelingen met of ten aanzien van de clitoris of vagina worden ontkend.
Daarnaast valt het in de mond nemen van de penis buiten de tenlastegelegde periode en heeft verdachte geen opzet op die gedraging gehad. De verdediging bepleit hierom integrale vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij ruim zevenentwintig jaar geleden gedurende een periode van ongeveer zes jaren ontucht heeft gepleegd met zijn dochter [Aangeefster] (hierna: aangeefster) die toen nog geen twaalf jaar oud was, door onder meer haar clitoris te betasten en te likken en haar zijn penis te laten betasten en in haar mond te laten nemen. Aangeefster heeft hierover op 10 januari 2020 bij de politie, tijdens een zogeheten informatief gesprek, verklaard. In 2018 heeft zij haar vader (verdachte), moeder en broer hierover geïnformeerd. Verdachte heeft steeds ontkend dat hij opzettelijk ontucht heeft gepleegd met aangeefster. Wel heeft hij verklaard dat hij met aangeefster altijd samen ging douchen en dat hij aangeefster daarbij waste. Aangeefster was erg geïnteresseerd in zijn penis en kon er niet vanaf blijven. Het is een aantal malen voorgekomen dat, als hij onder de douche zijn eigen haren waste, aangeefster zijn penis betastte en zijn penis in haar mond nam. Toen aangeefster een keer daarna weer niet van zijn penis kon afblijven en hij het beu was, heeft hij zijn broek laten zakken en gezegd “hier heb je hem”. Toen was de spanning er vanaf en gebeurde het niet meer.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster toen zij nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de clitoris of vagina van aangeefster heeft betast en gelikt. De verklaring van aangeefster hierover vindt daarvoor geen steun in ander bewijsmateriaal. Van dit onderdeel van de tenlastelegging moet verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Wel kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat aangeefster een aantal malen de penis van verdachte heeft betast en in haar mond heeft genomen. Aangeefster heeft in haar verklaring benadrukt dat dit geen pijpen was. Zij ziet dit echter wel, gelet op haar aangifte, als misbruik.
Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat dit telkens hooguit een paar seconden duurde en dat hij dan soms al een erectie had. Hij heeft echter nimmer seksuele intenties gehad. Hij had meestal onder de douche een erectie, dat gebeurde gewoon. Als aangeefster aan zijn penis zat, deed hem dat niets en dan zei hij tegen haar dat zij daarvan af moest blijven en draaide hij zich om of zette hij haar op de gang. Hij heeft het toen ervaren als een soort ontdekkingsreis vanuit aangeefster en met zijn toenmalige vrouw, de moeder van aangeefster, besproken hoe zij dit moesten oplossen. Hoewel hij het als vervelend ervoer, is hij wel met haar blijven douchen. Hij wilde niet weglopen voor zijn eigen kind en hoopte het haar zo af te leren. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van verdachte over zijn beleving en intentie, nu deze authentiek op haar overkomt en op dit punt wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van aangeefster. De vraag is echter of verdachte ook mocht handelen zoals hij heeft gedaan.
Artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen niet of onvoldoende in staat worden geacht te zijn. De kwetsbare positie maakt het irrelevant of toestemming is gegeven door de betrokkene en/of door degene die een bijzondere verantwoordelijkheid over het slachtoffer heeft, zoals de ouder. Wanneer sprake is van een meer dan gering leeftijdsverschil met een minderjarige zal de stelling dat er sprake was van toestemming en/of een affectieve relatie ook weinig effect hebben. Seksuele handelingen in een dergelijke relatie zullen al snel als ontuchtig worden aangemerkt. Dit geldt eveneens wanneer het initiatief van het slachtoffer uitgaat. Het slachtoffer wordt geacht niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van het eigen gedrag te overzien. Daarom biedt de wet ook bescherming tegen verleiding die van het slachtoffer zelf kan uitgaan. Dit brengt in sommige gevallen een plicht tot ingrijpen met zich.
In dat licht bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de seksuele integriteit van aangeefster heeft geschonden door onvoldoende in te grijpen toen aangeefster zijn penis betastte en in haar mond nam, terwijl uit een oogpunt van de bescherming van haar seksuele integriteit dat ingrijpen wel geboden was. Aangeefster was nog (zeer) jong, een ouder heeft dan vooral de rol van beschermer, ook als dat betekent het beschermen van de minderjarige tegen zichzelf. Dat verdachte verklaart daarbij geen seksuele intenties te hebben gehad, maakt dit oordeel niet anders. Hoewel de rechtbank zich nog kan voorstellen dat verdachte de eerste keer verrast was door hetgeen tussen hem en aangeefster gebeurde en niet wist hoe te handelen, heeft verdachte, door zich vervolgens meermalen te blijven begeven in de situatie waarin de handelingen plaatsvonden (namelijk door met aangeefster te blijven douchen), voorwaardelijk opzet gehad op het plegen van ontucht. Verdachte heeft namelijk de aanmerkelijke kans dat aangeefster zijn penis zou betasten of in de mond zou nemen op die momenten telkens opnieuw aanvaard.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze handelingen binnen of omstreeks de ten laste gelegde periode vallen.
Aangeefster heeft in haar aangifte situaties beschreven waarbij zij de penis van verdachte heeft betast en in haar mond heeft genomen. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat deze handelingen hebben plaatsgevonden in de ten laste gelegde periode. Aangeefster verklaart in haar aangifte dat het misbruik begon rond haar zevende of achtste jaar, doch is niet concreet over de datum of de periode waarop of waarin deze handelingen hebben plaatsgevonden en ook anderszins zijn er geen concrete aanknopingspunten voor een tijdsbepaling. Aangeefster denkt dat zij voornoemde leeftijd had toen het begon, omdat zij toen rookte en verdachte haar daarmee manipuleerde en dat het stopte zo rond haar elfde of twaalfde. De moeder van aangeefster heeft verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren wanneer de destijds door verdachte met haar besproken situatie, dat aangeefster aan zijn penis zat, heeft plaatsgevonden, noch wanneer haar gesprek met verdachte hierover is geweest. De moeder van aangeefster geeft evenwel aan dat aangeefster haar eerst heeft verteld dat het begon toen zij vier jaar oud was en daarna heeft aangegeven dat zij zeven à negen jaar oud was toen het begon. Verdachte kan zich het exacte jaartal niet meer herinneren, maar denkt dat de eerste keer was toen aangeefster net op de lagere school zat. Op zitting heeft verdachte verklaard dat aangeefster tot zijn buikhoogte kwam. Hij was toen 1.80 meter lang. Het heeft volgens hem niet langer dan een paar maanden geduurd. Het bovenstaande afwegende, levert naar het oordeel van de rechtbank meer aanwijzingen op dat aangeefster tussen de vier en vijf jaar oud is geweest toen zij voor het eerst de penis van verdachte aanraakte en dat zij vervolgens een aantal malen daarna wederom de penis heeft aangeraakt en in haar mond heeft genomen gedurende een aantal daarop volgende maanden. Voor meer handelingen of een langere periode is geen of onvoldoende bewijs in het dossier. De leeftijd van vier en vijf jaar oud valt echter ruim niet binnen de ten laste gelegde pleegperiode genoemd in de dagvaarding.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit in of omstreeks de ten laste gelegde periode heeft begaan en zal hem dan ook van het feit vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 20.750,-, waarvan € 750,- materiële schade en € 20.000,- immateriële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Deze kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

6.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [Aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Aangeefster] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 maart 2022.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

7.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 oktober 1994 tot en met 8 oktober 1999 te Tilburg, met zijn kind, [Aangeefster] geboren [Geboortedag aangeefster] 1988, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Aangeefster] immers heeft hij, verdachte (telkens)
- de clitoris en/of vagina van die [Aangeefster] aangeraakt/betast en/of gelikt en/of
- zijn penis door die [Aangeefster] laten aanraken/betasten en/of in de mond nemen;