ECLI:NL:RBZWB:2022:1111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
C/02/391456 / FA RK 21-5215
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Jansen
  • M. Hamburger
  • A. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor een minderjarige met problematische opvoedingssituatie

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [roepnaam mj], geboren op [geboortedatum] 2020. De moeder, die belast was met het eenhoofdig ouderlijk gezag, vertoonde ernstige persoonlijke problematiek, waaronder drugsgebruik en psychiatrische klachten, waardoor zij niet in staat was om de verantwoordelijkheden van het ouderschap te dragen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te benoemen tot voogd. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de acceptatie van de plaatsing in een pleeggezin door de moeder, haar onbereikbaarheid en de aanhoudende zorgen over haar opvoedingssituatie een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk maakten. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het gezag van de moeder beëindigd, met als doel de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. Tevens is de GI benoemd tot voogd, gezien de noodzaak voor een onafhankelijke partij die beslissingen in het belang van de minderjarige kan nemen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/391456 / FA RK 21-5215
Datum uitspraak: 22 februari 2022

Beschikking van de rechtbank over gezagsbeëindiging

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [roepnaam mj] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[pleegouders] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek van 25 oktober 2021 van de Raad, met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 25 oktober 2021;
  • het op 18 januari 2022 ingekomen e-mailbericht van de pleegouders.
Op 21 januari 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak, met gesloten deuren, mondeling behandeld.
Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • een tweetal vertegenwoordigers namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
Opgeroepen maar niet verschenen zijn:
  • de moeder;
  • de pleegouders (met bericht van afmelding).
Op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid heeft
mr. Hamburger, als rechter deel uitmakend van de meervoudige kamer van de rechtbank, deelgenomen aan de mondelinge behandeling via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding (via MS Teams).

De feiten

Op [geboortedatum] 2020 is de minderjarige [roepnaam mj] geboren als kind van mevrouw [moeder] (de moeder). De vermoedelijke vader van [roepnaam mj] heeft haar niet erkend en is niet betrokken in het leven van [roepnaam mj] .
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [roepnaam mj] .
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 juli 2020 is de destijds nog ongeboren [roepnaam mj] onder toezicht gesteld van de GI tot 9 april 2021. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van de destijds nog ongeboren [roepnaam mj] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 9 januari 2021. Deze maatregelen zijn nadien steeds verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 maart 2021 zijn de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam mj] in een voorziening voor pleegzorg laatstelijk verlengd tot 9 april 2022.
Op grond van laatstgenoemde beschikking verblijft [roepnaam mj] momenteel bij de pleegouders.

Het verzoek

De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om het ouderlijk gezag van de moeder over [roepnaam mj] te beëindigen en adviseert om de GI te benoemen tot voogdes over [roepnaam mj] .
De Raad heeft als bijlage bij het verzoek een schriftelijke en namens de GI ondertekende verklaring van 25 februari 2021 overgelegd waaruit blijkt dat de GI bereid is om de voogdij over [roepnaam mj] te aanvaarden.

De standpunten

De Raad handhaaft het verzoek en legt daaraan, samengevat, ten grondslag dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [roepnaam mj] binnen een voor [roepnaam mj] aanvaardbare termijn. De moeder is vanwege persoonlijke problematiek niet in staat om voor zichzelf te zorgen, waardoor volgens de Raad niet van de moeder kan worden verwacht dat zij de verantwoordelijkheid kan dragen voor de verzorging en opvoeding van [roepnaam mj] . Ondanks dat er intensieve hulpverlening is ingezet gericht op het stabiliseren van het leven van de moeder, is dat helaas niet toereikend gebleken. Ook is de moeder wantrouwend en onvoldoende bereikbaar voor de GI en de hulpverlening. Als gevolg daarvan zijn verschillende (gezags)zaken die [roepnaam mj] aangaan niet (voortvarend) opgepakt. Hoewel het positief is dat de moeder heeft aangegeven dat zij opnieuw een persoonlijk hulpverleningstraject wil starten, heeft de Raad vanwege de afhoudende houding van de moeder hierover geen inzicht verkregen. [roepnaam mj] is op de dag van haar geboorte uit huis geplaatst in een crisispleeggezin en is vervolgens overgeplaatst naar het huidige perspectiefbiedende pleeggezin, waar zij zich positief ontwikkelt en zij zich hecht aan de pleegouders. Aangezien het perspectief van [roepnaam mj] naar de mening van de Raad bij de pleegouders is gelegen en voortzetting van die plaatsing op vrijwillige basis niet mogelijk is, vindt de Raad het noodzakelijk dat het gezag van de moeder over [roepnaam mj] wordt beëindigd. De Raad acht de GI het meest passend om te worden benoemd tot voogdes over [roepnaam mj] . Hoewel de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: JBB) is benoemd tot voogdes over [halfbroer] , de halfbroer van [roepnaam mj] , adviseert de Raad om de GI te benoemen tot voogdes over [roepnaam mj] , omdat de GI het beste kan aansluiten bij de persoonlijke problematiek van de moeder.
Namens de GI is aangegeven dat er sinds 2 november 2021 geen sprake is geweest van contact tussen de moeder en [roepnaam mj] en de moeder sindsdien niet bereikbaar is voor de GI, de grootmoeder moederszijde, de pleegouders en de hulpverlening. Volgens de jeugdzorgwerker heeft de moeder haar telefonisch geblokkeerd en hoewel de grootmoeder moederszijde berichten met informatie en foto’s betreffende [roepnaam mj] aan de moeder stuurt, lijken deze berichten niet aan te komen. Ook de jeugdzorgwerker van JBB kan geen contact meer krijgen met de moeder. De GI vermoedt dat de moeder momenteel wederom bij de vader van [roepnaam mj] verblijft, over wie drugsgerelateerde zorgen bestaan. De GI ziet geen belemmering om te worden benoemd tot voogdes over [roepnaam mj] hoewel JBB reeds is benoemd tot voogdes over [halfbroer] . De betrokken jeugdzorgwerkers hebben volgens de GI goed onderling contact met elkaar.
Uit het op 18 januari 2022 ingekomen e-mailbericht van de pleegouders blijkt dat zij met alle liefde voor [roepnaam mj] zorgen en zij haar graag een goede toekomst willen bieden. Een goede band tussen [roepnaam mj] en haar moeder hoort daar volgens de pleegouders bij. Aangezien de pleegouders zich ervan bewust zijn dat hun aanwezigheid tijdens de mondelinge behandeling mogelijk negatieve effecten zal hebben op hun relatie met de moeder, hebben de pleegouders aangegeven dat zij niet zullen verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek bij de rechtbank.

De beoordeling

Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Gezagsbeëindigende maatregel
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat er veel zorgen bestaan over de (opvoed)situatie van de moeder. Toen de moeder zwanger was van [roepnaam mj] , was er bij haar sprake van forse persoonlijke problematiek, slechte zelfzorg en drugsgebruik. Daarnaast had de moeder wisselende verblijfssituaties en was er sprake van ruzies en huiselijk geweld tussen haar en de vermoedelijke vader van [roepnaam mj] . Als gevolg hiervan is de destijds nog ongeboren [roepnaam mj] blootgesteld aan veel stress en negatieve invloeden voor haar ontwikkeling, waardoor zij ernstig in haar ontwikkeling is bedreigd. Gelet hierop is [roepnaam mj] op de dag van haar geboorte uithuisgeplaatst.
Het is de rechtbank gebleken dat de zorgen over de (opvoed)situatie van de moeder, ondanks inzet van intensieve hulpverlening, nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft een belast verleden en psychiatrische problematiek, waaronder posttraumatisch stresssyndroom (PTSS). Onder invloed daarvan is de moeder zeer wantrouwend en raakt zij, mede als gevolg van negatieve herinneringen aan (hulpverlenings)instanties, overspoeld door emoties. Het lukt haar niet om blijvend de samenwerking aan te gaan met de hulpverlening. Gebleken is dat er meerdere conflicten hebben plaatsgevonden tussen enerzijds de moeder en anderzijds de GI, de hulpverlening en de grootmoeder moederszijde. Daarnaast is de moeder in maart 2021, tegen de adviezen vanuit de ggz-behandelaren in, op zichzelf gaan wonen. Afgaande op de informatie vanuit de GI, verblijft de moeder momenteel vermoedelijk bij de vader van [roepnaam mj] , over wie eveneens zorgen bestaan. Ook lijkt er bij de moeder sprake te zijn van een terugval met betrekking tot haar persoonlijke problematiek. Zij is namelijk sinds 2 november 2021 onbereikbaar voor de GI, de hulpverlening, de grootmoeder moederszijde en de pleegouders. Daarmee samenhangend heeft er sindsdien ook geen contact meer plaatsgevonden tussen de moeder en [roepnaam mj] . Het is de Raad, ondanks herhaalde oproepen, ook niet gelukt om in het kader van het raadsonderzoek met de moeder in gesprek te gaan. Er is dan ook geen zicht op de actuele situatie van de moeder.
Hoewel de moeder de plaatsing van [roepnaam mj] in het pleeggezin lijkt te accepteren, is de moeder naar het oordeel van de rechtbank, gelet op haar persoonlijke problematiek, niet in staat om haar verantwoordelijkheden te nemen als ouder met gezag. De moeder wil niet aanwezig zijn bij overleggen met de hulpverlening en weigert om in gesprek te gaan over de ontwikkeling en behoeften van [roepnaam mj] . Nu de moeder onbereikbaar is, kunnen (gezags)beslissingen over [roepnaam mj] niet (voortvarend) genomen worden. Doordat de moeder onvoldoende betrokken is bij het leven van [roepnaam mj] , kan zij bovendien onvoldoende inschatten met welke (gezags)beslissingen [roepnaam mj] het meest is gebaat.
De rechtbank overweegt verder dat [roepnaam mj] kort na haar geboorte bij het huidige perspectiefbiedende pleeggezin is geplaatst, waar zij kan opgroeien tot zij volwassen is. Bij het pleeggezin ontwikkelt [roepnaam mj] zich positief. Daar krijgt zij de nodige liefde, aandacht, structuur en duidelijkheid. Daarnaast ontwikkelt zij positieve gehechtheidsrelaties met haar pleegouders. Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat de aanvaardbare termijn van [roepnaam mj] al ruimschoots is verstreken. [roepnaam mj] heeft dan ook grote behoefte aan duidelijkheid over haar toekomstperspectief, de plaats waar zij duurzaam zal opgroeien.
Gelet op het voorgaande, overweegt de rechtbank dat de moeder nu en in de toekomst niet in staat kan worden geacht om zelfstandig de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [roepnaam mj] . De rechtbank vindt het daarom van belang dat de (gezags)beslissingen over [roepnaam mj] niet meer door de moeder (moeten) worden genomen. Voor [roepnaam mj] , maar ook voor de moeder, is het bovendien belangrijk dat definitief duidelijk wordt dat [roepnaam mj] bij het pleeggezin verder zal opgroeien. Aangezien de moeder onbereikbaar is en er geen sprake is van samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening, ziet de rechtbank geen mogelijkheden om het verzoek van de Raad af te wijzen en de hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten. Voortzetting van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [roepnaam mj] vindt de rechtbank, gelet op het tijdelijke karakter van die maatregelen, niet passend. De rechtbank zal het verzoek van de Raad daarom toewijzen en overgaan tot beëindiging van het gezag van de moeder over [roepnaam mj] .
Voogdij
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [roepnaam mj] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd(es) over haar te benoemen.
De rechtbank vindt het belangrijk dat er een goede samenwerking kan plaatsvinden tussen de moeder en de pleegouders. Om die reden hebben de pleegouders en de grootmoeder moederszijde aangegeven dat zij neutraal willen blijven en niet bereid zijn om te worden benoemd tot voogden/voogdes over [roepnaam mj] .
De Raad adviseert om de GI met de voogdij over [roepnaam mj] te belasten. Namens de GI is een verklaring ondertekend waaruit blijkt dat zij de voogdij over [roepnaam mj] op zich wil nemen. Bij de mondelinge behandeling heeft de GI volhard in dat standpunt. De rechtbank vindt dit gezien alle omstandigheden het beste voor [roepnaam mj] . De rechtbank vindt het belangrijk dat een onafhankelijke derde in het belang van [roepnaam mj] de beslissingen over haar kan nemen. Ook is de GI al betrokken in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [roepnaam mj] en dus al bekend met [roepnaam mj] , de moeder en de pleegouders. De rechtbank zal het advies van de Raad daarom volgen en de GI met de voogdij over [roepnaam mj] belasten. De rechtbank ziet geen belemmering in de omstandigheid dat JBB reeds betrokken is als voogdes van [halfbroer] , de halfbroer van [roepnaam mj] , omdat de GI heeft verklaard dat er sprake is van een goede samenwerking tussen de GI en JBB en zij vanwege haar specialisme naar het oordeel van de rechtbank het beste kan aansluiten bij de problematiek van de moeder.
De rechtbank benadrukt dat de beslissing om het gezag van de moeder te beëindigen niet betekent dat de moeder in de toekomst geen belangrijke rol meer in het leven van [roepnaam mj] zal spelen. Zij is en blijft altijd de moeder van [roepnaam mj] en daarom erg belangrijk in het leven van [roepnaam mj] . De rechtbank vindt het dan ook van belang dat de GI blijvend zal inzetten op contact(herstel) tussen de moeder en [roepnaam mj] . Daarnaast moet er aandacht zijn voor contact(herstel) tussen [roepnaam mj] en haar overige familieleden, zoals haar halfbroer [halfbroer] , de grootmoeder moederszijde en haar vermoedelijke vader.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder, [moeder] , geboren te [geboorteplaats2] op [geboortedatum2] 1989 over de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ;
benoemt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam tot voogdes over voornoemde minderjarige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022 door
mr. Jansen, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Toekoen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.