4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/058673-21
feit 1
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 31 december 2019, samen met een groep jongeren, in het souterrain van een flat aan de Wensel Cobergherstraat te Breda de bergingsdeur van aangever [naam 5] heeft ingetrapt en hieruit spullen heeft weggenomen, waaronder een roestvrijstalen wasrek, twee banden, twee tapijten, drie boodschappentassen met gereedschap, een tuinstoel en een dakkoffer. De rechtbank acht hiermee de onder feit 1 primair tenlastegelegde diefstal in vereniging door middel van braak wettig en overtuigend bewezen.
feit 2
De rechtbank leidt voorts uit de bewijsmiddelen af dat verdachte op 31 december 2019, wederom samen met een groep jongeren, vernielingen heeft aangericht op straat in de wijk Hoge Vucht te Breda. Verdachte heeft hier samen met anderen onder andere aan hekken rondom een mobiele cameramast aan de Wensel Cobergherstraat getrokken en deze hekken open gemaakt, en vervolgens ook die mobiele cameramast omver geduwd en hiervan de lens kapot getrapt. De rechtbank leidt tevens uit de bewijsmiddelen af dat verdachte samen met diezelfde groep vervolgens een mobiele cameramast aan het Groenedijkplein heeft vernield. De rechtbank acht derhalve de onder feit 2 tenlastegelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van openlijk geweld tegen de cameramast aan de Wensel Cobergherstraat, omdat hij de handeling van het trappen tegen de lens alleen zou hebben gepleegd, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft deze handeling verricht enkele ogenblikken na het omver gooien van genoemde cameramast, waarbij verdachte als deel van de groep aanwezig was. Hierna heeft hij met die anderen de andere cameramast aan het Groenedijkplein vernield. Verdachte heeft de handeling van het trappen weliswaar alleen verricht, maar wel in de context van het plegen van de vernielingen als groep. De rechtbank is van oordeel dat de handeling van het geven van een trap tegen de lens hierdoor geplaatst dient te worden in het perspectief van de rellen die die avond plaatsvonden en waarbij verdachte deel uitmaakte van de groep die de tenlastegelegde vernielingen heeft gepleegd. Het is hierbij niet zozeer van belang welke geweldshandeling precies door welke verdachte is verricht. Vast is komen te staan dat het tenlastegelegde geweld is gepleegd, dat verdachte hieraan door onder meer te trappen een voldoende wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd en dat deze handeling van verdachte – gezien de camerabeelden waaruit volgt dat kort erna en kort ervoor sprake is van groepsgeweld – niet als een geïsoleerde handeling kan worden gezien, wat tot een vrijspraak voor openlijk geweld zou moeten leiden. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
02/248830-20
Op 1 en 2 juli 2020 en op 19 september 2020 hebben in totaal drie overvallen plaatsgevonden waarbij lachgascilinders zijn buitgemaakt. Bij elke overval is het slachtoffer een bezorger van lachgas die na een telefonische bestelling op een afgesproken plaats is verschenen en beroofd. Andere overeenkomsten bij de overvallen zijn dat deze gepleegd zijn door meerdere daders en dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen. De rechtbank overweegt over deze feiten het volgende.
feit 1 (onderzoek Kruth)
Verdachte heeft verklaard dat hij bij de overval op 19 september 2020 aanwezig was en dat [naam 2] toen is overvallen.
Slachtoffer [naam 2] heeft daarover het volgende verklaard.Hij werd die nacht rond 02:50 uur gebeld door een jongen die zich bij [voetbalvereniging] bevond en die 4 kilogram lachgas bestelde. [naam 2] is daarop met zijn bus naar de voetbalvereniging gereden en zag daar een rode Fiat en een zwarte Polo. Hij is in de richting van de Polo gereden, uitgestapt en zag toen een jongen zonder gezichtsbedekking die de bestelling kwam afnemen. [naam 2] wilde vervolgens de bus aan de achterzijde openen toen hij van achteren bij zijn nek werd vastgepakt en naar de grond werd getrokken. Terwijl de jongen zonder gezichtsbedekking een wapen op [naam 2] gericht hield, zijn andere jongens uit de Polo gestapt en hebben lachgasflessen uit de bus overgeladen in de Polo. Eén jongen is in de Polo blijven zitten.Getuige [getuige 1] die in de Fiat zat, heeft verklaard dat een geweer werd gericht op degene die op de grond lag.Naast lachgasflessen zijn een pet, slippers, een nektas met daarin € 800,- (waarvan € 500,- van zijn broer [naam 1] was) en een zwarte en een gele jas (merk: Peuterey) van [naam 2] weggenomen.Verder is nog een identiteitsbewijs weggenomen.Vervolgens zijn de overvallers met de Polo weggereden.
[naam 1] heeft verklaard dat zijn broertje
(rechtbank: [naam 2] )hem na de overval heeft gebeld.Hij is toen naar [naam 2] toegegaan en heeft het kenteken en de vluchtrichting van de Polo doorgegeven aan de politie.
Om 03.18 uur werden verbalisanten naar de plaats gestuurd waar volgens een melding kort tevoren een lachgasverkoper is overvallen.Rijdend over de Graaf Hendrik III-laan in de richting van de Willem van Oranjelaan in Breda, zagen zij een zwarte Volkswagen Polo hen tegemoetkomen. Hierop keerden de verbalisanten, volgden zij de Polo en zagen zij dat het kenteken overeenkwam met het kenteken van de vluchtauto dat aan hen was doorgegeven. Toen de Polo op de Boeimeersingel vaart minderde, zagen de verbalisanten vier personen uit die auto wegrennen en hielden zij de bestuurder, [medeverdachte 1] , aan.In de Polo troffen zij een spijkerjas, een autosleutel, sandalen en dertienlachgasflessen aan. Kort hierna wees een krantenbezorger de verbalisanten in de richting van de nabijgelegen Markflat aan de Jan Nieuwenhuyzenstraat, waar hij een gele jas en een witte pet op de galerij had zien liggen.[naam 1] heeft op foto’s de in de Polo aangetroffen slippers (ook aangeduid als sandalen) en een in de Markflat gevonden gele jas en wit petje herkend.Op het dak van deze flat werd even later [medeverdachte 2] aangetroffenen onder hem, op het gras bij die flat, vond de politie een zwart schoudertasje.Ook dat is door [naam 1] herkend.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] herkend op camerabeelden van die eerder genoemde Markflat.Zij - en een onbekend gebleven vierde man - komen in een tijdsbestek van 18 seconden - tussen 03:20:05 en 03:20:23 uur - de flat binnen.Eerst volgt de onbekend gebleven man verdachte wanneer hij de trap opgaaten kort daarna komen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de flat binnen, kijkt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] en wijst naar de trap, waarna ook zij samen de trap oplopen.
Rond 08.00 uur die ochtend trof een verbalisant op aanwijzingen van een getuige op het wegdek van de Graaf Hendrik III-laan een vuurwapen, zwart met bruine kolf, en munitie aan.Dit was op het punt op de vluchtroute waar de politie de Polo in het oog kreeg en ging achtervolgen. Uit onderzoek naar het wapen en de munitie blijkt dat deze echt zijn.Het aangetroffen vuurwapen vertoont grote overeenkomsten met op de telefoon van [medeverdachte 1] aangetroffen afbeeldingen, terwijl het een vrij specifiek vuurwapen is, gelet op de bruine kolf.
De verbalisant ziet op de camerabeelden dat [medeverdachte 2] naar verdachte keek en naar een trap in de flat wees en hij merkt daarbij op dat het leek alsof beiden elkaar kenden.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het medeplegen van de diefstal met geweld zoals tenlastegelegd onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
feiten 2 en 3 (onderzoeken Épinal en Embrun) - Prokuratuur-verweer
De verdediging heeft onder verwijzing naar het Prokuratuur-arrest van het Hof van Justitie van de EU (ECLI: EU:C:2021:152) aangevoerd dat in deze zaken zonder voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of onafhankelijke bestuurlijke entiteit toegang is verleend tot historische (telefoon)gegevens en anpr-gegevens, wat in strijd is met het Unierecht, en dat deze gegevens vervolgens in het strafrechtelijk onderzoek zijn gebruikt.
Door het ontbreken van die voorafgaande, onafhankelijke toets is onduidelijk of de gegevens bruikbaar en betrouwbaar zijn, waarbij de verdediging wijst op het ontbreken van mutatienummers in het eindproces-verbaal. Subsidiair stelt de verdediging dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en dat daardoor het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Het gevolg van zowel het primaire als het subsidiaire standpunt is dat de gegevens van het bewijs moeten worden uitgesloten. Het dan nog resterende bewijs is onvoldoende om het tenlastegelegde onder feit 2 en 3 wettig en overtuigend te bewijzen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank kan volstaan met de enkele vaststelling dat er sprake is van een vormverzuim.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het zogeheten Prokuratuur-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 2 maart (ECLI:EU:C:2021:152) volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in het arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures - voor zover ter beoordeling van deze zaak relevant - ter bestrijding van zware criminaliteit. Daarvan is, zoals ook door de verdediging erkend, in dit geval sprake.
Verder volgt uit het arrest van het HvJ EU dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijke onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een Openbaar Ministerie dat strafrechtelijke onderzoeken leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens strafprocedures. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
In de zaken van verdachte zijn voor meerdere telefoonnummers en imei-nummers vorderingen tot verstrekking van de verkeers- en locatiegegevens afgegeven, voor periodes variërend van enkele dagen tot zes maanden. Die vorderingen zijn gedaan in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering, maar hadden
- gelet op het hiervoor geschetste toetsingskader - achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. De gegevens die op grond van deze vorderingen zijn verstrekt, zijn daarom onrechtmatig verkregen.
Vervolgens moet worden nagegaan welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan dit vormverzuim. Het HvJ EU heeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 een beoordelingskader gegeven voor de vraag hoe omgegaan moet worden met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht zijn verkregen. Het HvJ EU overweegt daarin dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs, met dien verstande dat deze regels moeten voldoen aan het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
In zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) overweegt de Hoge Raad dat aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag ligt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdediging in de gelegenheid geweest om doeltreffend commentaar te leveren op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder de betreffende gegevens, en is het recht van hoor en wederhoor geëerbiedigd zodat van een inbreuk op artikel 6 EVRM geen sprake is. Ook is de inbreuk van de in artikel 8 EVRM gewaarborgde privacyrechten niet zo aanzienlijk geweest dat bewijsuitsluiting het enig passende rechtsgevolg is. Niet kan immers worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van verdachte is verkregen. Voor het overige is door de verdediging niet onderbouwd, noch is op andere wijze daarvan gebleken, welk concreet nadeel verdachte van de inbreuk op zijn privéleven heeft ondervonden. Tot slot merkt de rechtbank op dat de enkele stelling dat de helft van de mutatienummers ontbreekt, niet zonder meer tot het oordeel leidt dat de (wel) in het dossier opgenomen informatie niet bruikbaar noch betrouwbaar zou zijn. De rechtbank acht in dat verband mede van belang dat onduidelijk is gebleven welke informatie volgens de verdediging als zodanig zou moeten worden aangemerkt.
Voorgaande brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
feit 2 (onderzoek Épinal) - bewijsoverwegingen
Getuige [getuige 2] , eigenaar van het bedrijf [bedrijf 1] , heeft verklaard dat hij op 2 juli 2020 via het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 1] een bestelling van vier kilogram lachgas en twee flessen drank ontving.Aangever [naam 3] heeft verklaard dat hij het verzoek van zijn baas [getuige 2] kreeg om de bestelling te bezorgen.De afleverlocatie was het parkeerterrein van [voetbalvereniging] Breda. Toen [naam 3] daar aankwam, zag hij dat een tengere man van begin 20, 1.80 meter lang en met kort, opgeschoren zwart haar en een snorretje al uit een geparkeerde auto was gestapt en op hem afkwam. Deze man vroeg [naam 3] waar het lachgas en de drank waren en voordat [naam 3] antwoord gaf, riep de man iets in een buitenlandse taal in de richting van de geparkeerde auto. [naam 3] antwoordde dat de spullen onder zijn stoel lagen, waarna een tweede man uit de geparkeerde auto kwam, zijn capuchon op deed en uit zijn binnenzak een vuurwapen haalde. De man laadde het vuurwapen door door het bovenste gedeelte naar achteren te trekken, waarbij [naam 3] ook een metaalachtig klikgeluid hoorde, en richtte het vervolgens op [naam 3] . Vervolgens begon de man te schelden in de richting van [naam 3] en sloegen beide mannen op [naam 3] in. [naam 3] belandde op de grond. Er voegde zich nog een derde persoon bij de belagers die meerdere malen tegen [naam 3] hoofd schopten. [naam 3] wist zich hieraan te ontworstelen, vluchtte, viel tijdens zijn vlucht en werd nogmaals getrapt en wist uiteindelijk te ontkomen. Na ziekenhuisbezoek vond hij zijn auto terug en zag dat de lachgastanks, flessen drank en zijn portemonnee waren verdwenen.
Bij de bestelling op 2 juli 2020 werd het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 1] in combinatie met de telefoon met imei-nummer eindigend op - [imei-nummer] gebruikt.Een dag eerder, op 1 juli 2020, is lachgas besteld met het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] in combinatie met hetzelfde imei-nummer. Na die bestelling op 1 juli is op vergelijkbare wijze de bezorger van het lachgas overvallen.Verdachte wordt bij feit 3 ook van die overval beschuldigd (onderzoek Embrun).
Uit de historische verkeersgegevens van imei-nummer - [imei-nummer] blijkt dat in de desbetreffende telefoon in de periode van 17 januari 2020 tot en met 17 juli 2020 vijf telefoonnummers zijn gebruikt: [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] . Uit de belcontacten zoals deze blijken uit de historische gegevens van deze telefoonnummers valt af te leiden dat vier van de vijf telefoonnummers veel gezamenlijke belcontacten hebben, waaronder familieleden van verdachte. Daarbij komt dat voor telefoonnummer - [telefoonnummer 4] beltegoed is betaald vanaf een rekening op naam van de stiefmoeder van verdachteen voor telefoonnummer - [telefoonnummer 5] het beltegoed is opgewaardeerd met een e-voucher die is aangekocht door verdachte, zo heeft de politie op camerabeelden gezien.
Daarnaast is uit een vergelijking van het imei-nummer met anpr-gegevens van de Renault Megane, die op 1 juli 2020 (onderzoek Embrun) door de politie is gecontroleerd en waarin toen verdachte zat, af te leiden dat de telefoon met het imei-nummer zich op de middag van 2 juli 2020 in genoemde auto bevond.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte op 2 juli 2020 in Breda, met behulp van een vuurwapen en samen met twee andere personen, [naam 3] heeft overvallen.
Feit 3 (onderzoek Embrun)- bewijsoverwegingen
Aangever [naam 4] heeft verklaard dat hij op 30 juni 2020 in de avond per sms een bestelling voor 6 kilogram lachgas ontving.Enkele uren later ontving hij een sms met daarin de locatie van de Standhazensedijk in Geertruidenberg waar de levering moest plaatsvinden.Op 1 juli 2020 omstreeks 00.10 uur, reed [naam 4] op deze dijk en zag hij een donkere vijfdeurs Renault Megane model station.Toen hij naar zijn kofferbak liep, stapten twee mannen uit de Megane en even later nog één. De eerste droeg op dat moment een bivakmuts over zijn hoofd, de tweede een capuchon en was kleiner dan [naam 4] eigen lengte van 1.90 meter.
De eerste twee personen riepen naar [naam 4] dat hij op de grond moest gaan liggen waarna een worsteling ontstond. Hierbij wist [naam 4] zich los te rukken en zag hij vervolgens dat één van de personen een vuurwapen vasthield. [naam 4] rende daarop weg en hoorde een knal en zag een lichtflits. Nadat hij richting een weiland was gerend en daarbij in een sloot terecht was gekomen, zag [naam 4] dat de persoon met het wapen terugliep naar de Megane waarna de Megane wegreed. Teruggekomen bij zijn auto zag [naam 4] dat er ruiten kapotgeslagen waren, dat één van zijn telefoons en twee lachgascilinders waren meegenomen. [naam 4] heeft later verklaard dat ook een jas, een zonnebril van en airpods zijn verdwenenen dat zijn rechterschouder en nek pijn doen als gevolg van de worsteling.
Omstreeks 00.30 uur die nacht zagen verbalisanten in Breda op de Groenedijk in de richting van de Terheijdenseweg een zwarte personenauto met gedoofde verlichting de rijsnelheid verhogen.Zij volgden de auto tot op een parkeerterrein naast de Terheijdenseweg en zagen vervolgens dat het een Renault Meganebetrof waaruit een in zwart met capuchon geklede persoon van ongeveer 1.75 / 1.80 meter lang uitstapte en wegrende. Twee andere personen stapten ook uit en bleven staan. Zij bleken na controle te zijn verdachte en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is ongeveer 1.80 meter lang en was op dat moment ook in het zwart gekleed met een capuchon.Verdachte en [medeverdachte 2] wilden niet zeggen wie de weggerende persoon was.
Uit bevindingen van de politie blijkt dat de afstand van de Standhazensedijk in Geertruidenberg naar de Groenedijk in Breda 21,7 kilometer is en met inachtneming van de maximumsnelheid in 22 minuten te bereizen is.
Uit onderzoek naar de historische gegevens en zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] , waarmee volgens [naam 4] de lachgasbestelling is geplaatst, blijkt dat met dat telefoonnummer contact is opgenomen met het telefoonnummer van verdachtes tante, [naam 6] , en met het telefoonnummer dat in de Basis Voorziening Handhaving was gekoppeld aan [medeverdachte 2] voornoemd.Eerstgenoemd telefoonnummer straalde op 30 juni 2020 diverse zendmasten in Breda aan en om 23.54 uur en op 1 juli 2020 om 00.17 uur straalde het de zendmast aan de Burgemeester Allardstraat in Geertruidenberg aan.
Daarnaast heeft het opsporingsonderzoek naar feit 2 (onderzoek Epinal) uitgewezen dat het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] ten tijde van feit 3 in een telefoon zat met een imei-nummer dat eindigt op - [imei-nummer] en waarin vier aan verdachte te linken telefoonnummers hebben gezeten.
Voornoemde omstandigheden zijn redengevend voor het bewijs. Verdachte heeft hiervoor geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd. De rechtbank zal dit in haar overwegingen betrekken.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte, [medeverdachte 2] en een derde, onbekend gebleven persoon op 1 juli 2020 in Geertruidenberg met behulp van een vuurwapen [naam 4] hebben overvallen, waarna zij naar Breda reden. De bestelling is gedaan vanaf een telefoonnummer dat aan verdachte is te koppelen. Het door [naam 4] beschreven aantal van drie overvallers komt overeen met het aantal van drie personen dat even later door de politie wordt gezien, bij de door zowel [naam 4] als de politie beschreven Renault Megane. De genoemde tijdstippen van de overval en de politiecontrole zijn dusdanig dat het afleggen van de route tussen de plaats delict en de Groenedijk in Breda daar binnen past.
02/166439-21
feiten 1 en 2
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op zowel 30 maart 2020 als 17 augustus 2020 zich de toegang tot eetcafé [eetcafe] in Breda heeft verschaft door het rolluik voor de voordeur omhoog te duwen - en op 17 augustus 2020 ook het glas van deze voordeur te breken - waarna hij in het eetcafé twee gokkasten heeft opengebroken en geld hieruit heeft weggenomen.
De verdediging heeft ten aanzien van de verdenking van de diefstal op 30 maart 2020 betoogd dat het spoor dat naar verdachte leidt - de in één van de gokkasten aangetroffen pet met daarop dna van verdachte - een verplaatsbaar object is, en dat op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die die diefstal heeft gepleegd.
Dit verweer verwerpt de rechtbank gelet op het volgende.
Op zowel 30 maart 2020 als 17 augustus 2020 is tot het bedrijfspand op eenzelfde wijze toegang verschaft door de dader, namelijk door het omhoog duwen van het rolluik voor de voordeur. Vervolgens zijn op beide data twee gokkasten opengebroken en is daaruit geld weggenomen. Hier komt bij dat na beide inbraken sporen zijn aangetroffen die leiden naar verdachte. Op 30 maart 2020 is namelijk de genoemde pet met daarop dna van verdachte aangetroffen in een door de dader opengebroken gedeelte van een gokkast, en op 17 augustus 2020 is op een scherf van het gebroken glas van de voordeur een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien zijn redengevend voor het bewijs. Bij de beoordeling van de rechtbank speelt voorts een rol dat verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.
De rechtbank acht gelet op voorgaande de diefstallen door middel van braak zoals tenlastegelegd onder feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
02/186426-21
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte op meerdere momenten in augustus 2020 en september 2020 met een Volkswagen Polo (kenteken [kenteken] ) bij diverse tankstations benzine heeft getankt, waarna hij is weggereden zonder deze benzine te betalen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op de volgende data de volgende hoeveelheden benzine heeft weggenomen bij genoemde tankstations.
- Op 27 augustus 2020 39,73 liter benzine bij [tankstation 1] ;
- Op 1 september 2020 19,77 liter benzine bij [tankstation 2] ;
- Op 2 september 2020 31,24 liter benzine bij [tankstation 3] ;
- Op 9 september 31,28 liter benzine bij [tankstation 4] .
De rechtbank acht genoemde diefstallen wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de tenlastegelegde benzinediefstallen op 28 en 30 augustus 2020 overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet is af te leiden dat verdachte degene is geweest die deze diefstallen heeft gepleegd, aangezien er zich geen foto’s van deze diefstallen in het dossier bevinden en derhalve ook geen herkenning van verdachte heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.