Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000, werd op 4 maart 2022 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan. De zaak betreft een overval op 19 september 2020 in Breda, waarbij de verdachte samen met anderen flessen lachgas zou hebben gestolen van twee slachtoffers, [naam 1] en [naam 2], en daarbij geweld zou hebben gebruikt tegen [naam 2]. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 februari 2022, waar de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.
De tenlastelegging is gewijzigd en de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval, onder andere gebaseerd op verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. De verdediging betwistte echter dat de verdachte op de hoogte was van de overval en stelde dat zijn rol beperkt was tot het besturen van de auto, zonder dat hij wist wat er gebeurde.
Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de overval en dat zijn bijdrage niet wezenlijk genoeg was om te spreken van medeplegen. De verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Tevens verklaarde de rechtbank de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De voorlopige hechtenis werd opgeheven.