ECLI:NL:RBZWB:2022:1105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
02/236593-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewapende overvallen op lachgasverkopers in Breda en Geertruidenberg

Op 4 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van gewapende overvallen op lachgasverkopers. De overvallen vonden plaats op 19 september 2020 in Breda en op 1 juli 2020 in Geertruidenberg. Tijdens de zitting op 18 februari 2022 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte samen met anderen, met geweld en dreiging met geweld, de slachtoffers heeft overvallen en dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verdediging betwistte de betrokkenheid van de verdachte en vroeg om vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij beide overvallen. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van de slachtoffers, getuigen en de bevindingen van de politie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan dertien maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, die slachtoffer waren van de overvallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/236593-20
vonnis van de meervoudige kamer van 4 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1
verdachte op 19 september 2020 in Breda samen met anderen onder meer flessen lachgas heeft gestolen van [naam 1] en/of [naam 2] en daarbij geweld heeft gebruikt tegen [naam 2] ;
Feit 2
dat verdachte op 1 juli 2020 in Geertruidenberg samen met anderen onder meer lachgascilinders heeft gestolen van [naam 3] en daarbij geweld heeft gebruikt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met vier anderen, met geweld en met dreiging met geweld, in Breda [naam 2] (hierna: [naam 2] ) heeft overvallen. Zij baseert zich daarbij in het bijzonder op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij bij de overval aanwezig was, de verklaringen van [naam 2] en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) bij de rechter-commissaris, de verklaring van getuige [getuige] en de processen-verbaal waaruit volgt dat verdachte kort na de overval met enkele medeverdachten de Markflat in vlucht en daar later ook wordt aangehouden.
feit 2
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 2 gewapende overval op [naam 3] heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij in het bijzonder op de aangifte en de nadere verklaring van [naam 3] , de bevindingen van de politie bij de controle van de Renault Megane kort na de overval en de bevindingen van het onderzoek naar telefoongegevens.
4.2
Het standpunt van de verdediging
feit 1
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Verdachte geeft aan geen rol te hebben gespeeld bij de overval en er is ook geen enkel bewijs dat dit impliceert. Het enkel aantreffen van verdachte op het dak van de Markflat is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring.
Indien de rechtbank wel tot de conclusie komt dat verdachte betrokken is geweest bij de overval, dan valt uit het dossier niet af te leiden welke rol verdachte zou hebben gehad. Onvoldoende kan in ieder geval worden vastgesteld dat verdachte een dusdanige intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de overval dat sprake zou zijn van een rol als medepleger.
feit 2
Ook ten aanzien van dit feit is de verdediging van mening dat verdachte wegens gebrek aan bewijs moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij deze overval. Hij heeft niet in de Renault Megane gezeten die door de verbalisanten is gecontroleerd. De weergave van de politie, dat verdachte in de auto heeft gezeten, is onjuist. Hij stond toevallig een sigaret te roken met iemand in wiens gezelschap hij eerder door de politie is gezien naast de geparkeerde Renault Megane, toen zij door de politie werden gecontroleerd.
Als de rechtbank van oordeel zou zijn dat verdachte wel bij de overval aanwezig is geweest, dan is er onvoldoende bewijs voor het tenlastegelegde medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 1 juli 2020 en op 19 september 2020 hebben overvallen plaatsgevonden waarbij lachgascilinders zijn buitgemaakt. Bij beide overvallen was het slachtoffer een bezorger van lachgas die na een telefonische bestelling op een afgesproken plaats is verschenen en beroofd. Beide overvallen zijn gepleegd door meerdere daders en in beide gevallen is gebruik gemaakt van een vuurwapen.
feit 1 (onderzoek Kruth)
Slachtoffer [naam 2] heeft het volgende verklaard. [1] Hij werd die nacht rond 02:50 uur gebeld door een jongen die zich bij [voetbalvereniging] in Breda bevond en die 4 kilogram lachgas bestelde. [naam 2] is daarop met zijn bus naar de voetbalvereniging gereden en zag daar een rode Fiat en een zwarte Polo. Hij is in de richting van de Polo gereden, uitgestapt en zag toen een jongen zonder gezichtsbedekking die de bestelling kwam afnemen. [naam 2] wilde vervolgens de bus aan de achterzijde openen toen hij van achteren bij zijn nek werd vastgepakt en naar de grond werd getrokken. Terwijl de jongen zonder gezichtsbedekking een wapen op [naam 2] gericht hield, zijn andere jongens uit de Polo gestapt en hebben lachgasflessen uit de bus overgeladen in de Polo. Eén jongen is in de Polo blijven zitten. [2] Getuige [getuige] die in de Fiat zat, heeft verklaard dat een geweer werd gericht op degene die op de grond lag. [3] Naast lachgasflessen zijn een pet, slippers, een nektas met daarin € 800,- (waarvan € 500,- van zijn broer [naam 1] was) en een zwarte en een gele jas (merk: Peuterey) van [naam 2] weggenomen. [4] Verder is nog een identiteitsbewijs weggenomen. [5] Vervolgens zijn de overvallers met de Polo weggereden.
[naam 1] heeft verklaard dat zijn broertje
(rechtbank: [naam 2] )hem na de overval heeft gebeld. [6] Hij is toen naar [naam 2] toegegaan en heeft het kenteken en de vluchtrichting van de Polo doorgegeven aan de politie.
Om 03.18 uur werden verbalisanten naar de plaats gestuurd waar volgens een melding kort tevoren een lachgasverkoper is overvallen. [7] Rijdend over de Graaf Hendrik III-laan in de richting van de Willem van Oranjelaan in Breda, zagen zij een zwarte Volkswagen Polo hen tegemoetkomen. Hierop keerden de verbalisanten, volgden zij de Polo en zagen zij dat het kenteken overeenkwam met het kenteken van de vluchtauto dat aan hen was doorgegeven. Toen de Polo op de Boeimeersingel vaart minderde, zagen de verbalisanten vier personen uit die auto wegrennen en hielden zij de bestuurder, [medeverdachte 1] , aan. [8] In de Polo troffen zij een spijkerjas [9] , een autosleutel, sandalen en dertien [10] lachgasflessen aan. Kort hierna wees een krantenbezorger de verbalisanten in de richting van de nabijgelegen Markflat aan de Jan Nieuwenhuyzenstraat, waar hij een gele jas en een witte pet op de galerij had zien liggen. [11] [naam 1] heeft op foto’s de in de Polo aangetroffen slippers (ook aangeduid als sandalen) en een in de Markflat gevonden gele jas en wit petje herkend. [12] Op het dak van deze flat werd even later verdachte aangetroffen [13] en onder hem, op het gras bij die flat, vond de politie een zwart schoudertasje. [14] Ook dat is door [naam 1] herkend.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] herkend op camerabeelden van die eerder genoemde Markflat. [15] Zij - en een onbekend gebleven vierde man - komen in een tijdsbestek van 18 seconden - tussen 03:20:05 en 03:20:23 uur - de flat binnen. [16] Eerst volgt de onbekend gebleven man [medeverdachte 3] wanneer die de trap opgaat [17] en kort daarna komen verdachte en [medeverdachte 2] de flat binnen, kijkt verdachte naar [medeverdachte 2] en wijst naar de trap, waarna ook zij samen de trap oplopen. [18]
Rond 08.00 uur die ochtend trof een verbalisant op aanwijzingen van een getuige op het wegdek van de Graaf Hendrik III-laan een vuurwapen, zwart met bruine kolf, en munitie aan. [19] Dit was op het punt op de vluchtroute waar de politie de Polo in het oog kreeg en ging achtervolgen. Uit onderzoek naar het wapen en de munitie blijkt dat deze echt zijn. [20] Het aangetroffen vuurwapen vertoont grote overeenkomsten met op de telefoon van [medeverdachte 1] aangetroffen afbeeldingen [21] , terwijl het een vrij specifiek vuurwapen is, gelet op de bruine kolf.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande de diefstal met geweld zoals tenlastegelegd onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de verdediging leidt de rechtbank uit verdachtes aanwezigheid op het dak van de Markflat, het onder hem aangetroffen schoudertasje en de camerabeelden van de Markflat af dat hij één van de vier weggerende inzittenden is geweest van de Polo en dat hij kort daarvoor bij de overval één van de vier jongens buiten de Polo is geweest.
In het licht van het voorgaande acht de rechtbank verdachtes verklaring dat hij midden in de nacht op het dak van de Markflat, ver weg van zijn eigen woning, zat “te chillen” volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het medeplegen van de diefstal met geweld zoals tenlastegelegd onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
feit 2 (onderzoek Embrun)
Aangever [naam 3] heeft verklaard dat hij op 30 juni 2020 in de avond per sms een bestelling voor 6 kilogram lachgas ontving. [22] Enkele uren later ontving hij een sms met daarin de locatie van de Standhazensedijk in Geertruidenberg waar de levering moest plaatsvinden. [23] Op 1 juli 2020 omstreeks 00.10 uur, reed [naam 3] op deze dijk en zag hij een donkere vijfdeurs Renault Megane model station [24] . Toen hij naar zijn kofferbak liep, stapten twee mannen uit de Megane en even later nog één. De eerste droeg op dat moment een bivakmuts over zijn hoofd, de tweede een capuchon en was kleiner dan [naam 3] eigen lengte van 1.90 meter.
De eerste twee personen riepen naar [naam 3] dat hij op de grond moest gaan liggen waarna een worsteling ontstond. Hierbij wist [naam 3] zich los te rukken en zag hij vervolgens dat één van de personen een vuurwapen vasthield. [naam 3] rende daarop weg en hoorde een knal en zag een lichtflits. Nadat hij richting een weiland was gerend en daarbij in een sloot terecht was gekomen, zag [naam 3] dat de persoon met het wapen terugliep naar de Megane waarna de Megane wegreed. Teruggekomen bij zijn auto zag [naam 3] dat er ruiten kapotgeslagen waren, dat één van zijn telefoons en twee lachgascilinders waren meegenomen. [naam 3] heeft later verklaard dat ook een jas, een zonnebril van en airpods zijn verdwenen [25] en dat zijn rechterschouder en nek pijn doen als gevolg van de worsteling. [26]
Omstreeks 00.30 uur die nacht zagen verbalisanten in Breda op de Groenedijk in de richting van de Terheijdenseweg een zwarte personenauto met gedoofde verlichting de rijsnelheid verhogen. [27] Zij volgden de auto tot op een parkeerterrein naast de Terheijdenseweg en zagen vervolgens dat het een Renault Megane [28] betrof waaruit een in zwart met capuchon geklede persoon van ongeveer 1.75 / 1.80 meter lang uitstapte en wegrende. Twee andere personen stapten ook uit en bleven staan. Zij bleken na controle te zijn verdachte en [medeverdachte 3] . Verdachte is ongeveer 1.80 meter lang en was op dat moment ook in het zwart gekleed met een capuchon. [29] Verdachte en [medeverdachte 3] wilden niet zeggen wie de weggerende persoon was.
Uit bevindingen van de politie blijkt dat de afstand van de Standhazensedijk in Geertruidenberg naar de Groenedijk in Breda 21,7 kilometer is en met inachtneming van de maximumsnelheid in 22 minuten te bereizen is. [30]
Uit onderzoek naar de historische en zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer] , waarmee volgens [naam 3] de lachgasbestelling is geplaatst, blijkt dat met dat telefoonnummer contact is opgenomen met het telefoonnummer van ene [medeverdachte 3] en met het telefoonnummer dat in de Basis Voorziening Handhaving was gekoppeld aan verdachte. [31] Eerstgenoemd telefoonnummer straalde op 30 juni 2020 diverse zendmasten in Breda aan en om 23.54 uur en op 1 juli 2020 om 00.17 uur straalde het de zendmast aan de Burgemeester Allardstraat in Geertruidenberg aan. [32] Daarnaast heeft het opsporingsonderzoek uitgewezen dat het telefoonnummer - [telefoonnummer] in een telefoon zat met een IMEI-nummer dat eindigt op - [imei-nummer] en waarin vijf aan medeverdachte [medeverdachte 3] te linken telefoonnummers hebben gezeten. [33]
Voornoemde omstandigheden zijn redengevend voor het bewijs. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij net voor de controle toevallig kwam aanlopen vanaf een café beschouwt de rechtbank als ongeloofwaardig, gelet op geverbaliseerde waarneming dat verdachte uit de auto stapte, en zij zal deze dan ook terzijde schuiven. Het ontbreken van een redelijke, genoemde redengevendheid ontzenuwende verklaring, zal de rechtbank in haar overwegingen betrekken.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte, [medeverdachte 3] en een derde, onbekend gebleven persoon op 1 juli 2020 in Geertruidenberg met behulp van een vuurwapen [naam 3] hebben overvallen, waarna zij naar Breda reden. De bestelling is gedaan vanaf een telefoonnummer dat aan medeverachte [medeverdachte 3] is te koppelen. Het door [naam 3] beschreven aantal van drie overvallers komt overeen met het aantal van drie personen dat even later door de politie wordt gezien, bij de door zowel [naam 3] als de politie beschreven Renault Megane. De genoemde tijdstippen van de overval en de politiecontrole zijn bovendien dusdanig dat het afleggen van de route tussen de plaats delict en de Groenedijk in Breda daar zeer goed binnen past.
De rechtbank is van oordeel dat bij de diefstal met geweld sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de twee medeverdachten, dat sprake was van medeplegen. Zij waren allen buiten de Renault Megane en twee van hen worstelden met [naam 3] . Eén van hen heeft daarbij een vuurwapen getoond en daarmee geschoten toen [naam 3] wist weg te rennen. Alle verdachten hebben op deze wijze rechtstreeks deelgenomen aan de gewapende overval. Zij hebben klaarblijkelijk samengewerkt om de lachgasflessen buit te maken, waarbij allen een essentiële rol hebben gespeeld en waarna zij ook gezamenlijk weer zijn vertrokken. Ook indien het een ander dan verdachte is geweest die de tenlastegelegde geweldshandelingen heeft verricht, kan naar het oordeel van de rechtbank aldus van medeplegen worden gesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 19 september 2020 te Breda tezamen en in vereniging met anderen, dertien flessen lachgas en een nektasje (inhoudende circa 800 euro) en een pet en een paar sandalen en twee jassen en een identiteitsbewijs en een sleutel, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
-die [naam 2] bij zijn nek vast te pakken en die [naam 2] vervolgens naar de grond te werken en
-een vuurwapen, op die [naam 2] te richten;
2
op 1 juli 2020 te Geertruidenberg, op de openbare weg Standhazensedijk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee lachgascilinders en een telefoon merk Motorola en een jas en een zonnebril en airpods, toebehorende aan [naam 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededaders op die [naam 3] zijn afgerend en tegen die [naam 3] – zakelijk weergegeven –hebben geroepen dat hij op de grond moest gaan liggen en die [naam 3] bij zijn rechterschouder, hebben vastgepakt en een vuurwapen, aan die [naam 3] hebben getoond en dit vuurwapen, hebben afgevuurd en diverse ruiten van de auto van die [naam 3] hebben kapot vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt bij de strafoplegging het volwassenstrafrecht toe te passen en vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan dertien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een taakstraf van 240 uur. Voor het opleggen van bijzondere voorwaarden, in het kader van de voorwaardelijke gevangenisstraf, ziet de officier van justitie geen aanleiding.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring heeft de verdediging verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. In het reclasseringsadvies staan indicaties opgenomen die hiertoe aanleiding geven: verdachte is jeugdig, enigszins timide, functioneert eerder als een jeugdige dan als een volwassenen en kan niet op zijn eigen benen staan. Hij woont namelijk thuis bij zijn oom en ging nog naar school toen hij werd aangehouden.
Verzocht wordt bij bepaling van de strafmaat rekening te houden met deze persoonlijke omstandigheden, maar ook met het feit dat verdachte inmiddels een diploma op zak heeft en op zoek is naar een baan. Er zijn geen risicofactoren benoemd door de reclassering. Hiernaast moet rekening worden gehouden met de lange tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten - wat van invloed is geweest op zijn cognitieve ontwikkeling - en met het feit dat, ondanks dat het jeugdstrafrecht van toepassing zou zijn, niets is ondernomen om verdachte over te plaatsen van de PI naar een justitiële jeugdinrichting. Volgens de verdediging kan worden volstaan met het opleggen van een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast eventueel een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in juli en september 2020 samen met anderen schuldig gemaakt aan twee brutale, gewapende overvallen op lachgasverkopers [naam 3] en [naam 2] . Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten steeds in de nachtelijke uren afgesproken om lachgasflessen ‘te kopen’. Daarbij hebben zij de slachtoffers, die steeds alleen waren, op afgelegen plaatsen opgewacht en hen bij aankomst naar de grond gewerkt en een vuurwapen op hen gericht (en in het geval van [naam 3] daar ook daadwerkelijk mee geschoten), om er vervolgens met het lachgas en diverse andere goederen vandoor te gaan. Dat moet voor de slachtoffers bijzonder traumatisch zijn geweest. Zo blijkt uit de toelichting op de schadevergoedingsvordering van [naam 2] dat hij werd overdonderd en doodsangsten heeft uitgestaan tijdens de overval. Hij voelde zich ook machteloos omdat hij werd bedreigd met een vuurwapen en dacht dat hij zou worden doodgeschoten of ontvoerd. Hij heeft nog steeds nachtmerries waarin hij droomt dat hij wordt doodgemaakt. Deze gevolgen moeten voor verdachte en zijn medeverdachten voorzienbaar zijn geweest, maar dat heeft hen kennelijk niet weerhouden van de overvallen. De buit waar zij op uit waren, telde blijkbaar zwaarder.
Uit de rapporten van Reclassering Nederland van 5 februari 2021 en 21 januari 2022 blijkt dat verdachte zich de afgelopen periode goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en zich heeft ingezet voor het behalen van zijn stukadoorsdiploma. Verdachte wil zich richten op de toekomst. Hij zegt een rustig leven te willen leiden met ‘huisje, boompje, beestje’. Ter zitting is hierop door de reclassering aangevuld dat verdachte inmiddels zijn diploma heeft behaald en dat verdachte werkzaam is als stukadoor. De reclassering maakt zich geen zorgen over de verschillende leefgebieden van verdachte. De kans op recidive kan door de reclassering niet worden ingeschat, gezien de ontkennende houding van verdachte.
Voorts blijkt uit de rapporten dat er indicaties waren voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Zo zou verdachte onder andere enige zelfstandigheid missen en niet over alle vaardigheden beschikken die behoren bij een negentienjarige. Voor een definitieve beoordeling van de vraag of het jeugdstrafrecht van toepassing zou moeten zijn, verwijst de reclassering echter naar een gedragsdeskundigenonderzoek, uit te voeren door het NIFP. Een dergelijk onderzoek is niet uitgevoerd en hier is ook niet om verzocht. Het wegingskader van de reclassering en de conclusies uit het (beknopte) verdiepingsonderzoek zoals besproken in de rapporten kunnen niet worden gezien als vervanging van een dergelijk onderzoek. Een volledige onderbouwing van het al dan niet toepassen van jeugdstrafrecht ontbreekt dan ook.
De officier van justitie heeft in dit verband aangevoerd dat gezien de ontkennende en niet-meewerkende houding van verdachte onduidelijk is gebleven hoe hij functioneert. Het jeugdstrafrecht kan alleen van toepassing zijn als pedagogische beïnvloeding mogelijk is. De officier van justitie ziet hier echter niets in, gezien de manier waarop verdachte zich presenteert. Dat de reclassering meent dat verdachte mogelijk ontvankelijk is voor pedagogisch beïnvloeding is gebaseerd op de verklaringen van de moeder en zus van verdachte. Zij zien geen problemen bij hem, maar geven tegelijkertijd ook aan geen zicht te hebben op wat verdachte buitenshuis doet. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de officier van justitie van mening dat het volwassenstrafrecht dient te worden toegepast.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie. De rechtbank zal - gelet op wat de officier van justitie naar voren heeft gebracht en de constatering dat verdachte geen hulpvraag heeft, zijn leven op orde lijkt te hebben en niet meer thuis woont - het volwassenstrafrecht toepassen.
Bij haar beslissing over de strafafdoening zoekt de rechtbank aansluiting bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van minderjarigen.
Alles afwegend acht de rechtbank, met de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan dertien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf van 240 uren, passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden. Het voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan verdachte, om te voorkomen dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

7.De benadeelde partij

[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 7.324,- voor feit 1, waarvan € 5.500,- immateriële schade betreft en € 1.824,- materiële schade.
De rechtbank overweegt dat [naam 1] geen direct slachtoffer is bij feit 1. Niet hij maar zijn broertje [naam 2] werd immers overvallen. De rechtbank is daarom van oordeel dat voldoende verband tussen de gestelde immateriële schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is rechtstreeks toegebrachte schade. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De rechtbank overweegt verder dat dat de behandeling van het materiële gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Er bestaat onduidelijkheid over diverse posten. Zo is onduidelijk of en zo ja welk deel van het weggenomen geldbedrag de benadeelde partij inmiddels heeft teruggekregen en is onduidelijk hoe de rechtbank de post met kosten van een id-bewijs van een derde precies moet begrijpen. De benadeelde partij is niet ter zitting aanwezig geweest om de vordering toe te lichten. De aangifte waarin de materiële posten voor het eerst zijn genoemd is bovendien gedeeltelijk in strijd met de waarheid gedaan en de verdediging heeft de posten ook gemotiveerd betwist. Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 5.800,- voor feit 1, waarvan € 5.500,- immateriële schade betreft en € 300,- materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Een vergoeding voor immateriële schade kan slechts worden toegekend in één van de in artikel 6:106 BW genoemde gevallen. De vraag die in dit concrete geval voorligt is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Gelet op de omstandigheid dat de benadeelde partij in dit concrete geval door meerdere personen in het donker en op een afgelegen plek is overvallen en daarbij met een vuurwapen is bedreigd en gelet op onder meer de angstklachten als gevolg daarvan, acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat de overval een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. Redelijkerwijs kan dan ook worden verondersteld dat sprake is geweest van een schokkende ervaring, waarmee de rechtbank van oordeel is dat sprake is geweest van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’.
Op grond van het voorgaande, zal de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid begroten op € 2.500,00,-. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het materiële schadebedrag voldoende is onderbouwd. Uit de verklaring van de benadeelde partij, afgelegd bij de rechter-commissaris, volgt dat van het contante geld dat hem bij feit 1 is afgenomen € 300,- aan hem zelf toebehoorde.
In totaal zal de rechtbank dan ook een bedrag toewijzen van € 2.800,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende bedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd, zodat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c 22c, 22d, 36f, 47, 57, 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 2:medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan dertien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 2.800,00, waarvan 300,00 aan materiële schade en 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] , € 2.800,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 38 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. I.M.L. Felix en mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 maart 2022.
Mr. Felix en mr. Schouw zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van 21 december 2021.
2.Los proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 23 juli 2021, p. 2.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 666 e.v.
4.Proces verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van 21 december 2021, p. 4.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 669.
6.Los proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] van 16 september 2021.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 683 e.v.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 705 e.v.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 684.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 758.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 708 e.v.
12.Proces-verbaal van verhoor van (aangever) [naam 1] , p. 621 e.v.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 710 e.v.
14.Procesverbaal van bevindingen, p. 708 e.v.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 774 e.v.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 783.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 778.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 780.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 723.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1053 e.v.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 916 e.v.
22.Proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , p. 1057 e.v.
23.Proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , p. 1057 e.v.
24.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 3] , p. 1061.
25.Proces-verbaal van verhoor van aangever [naam 3] , p. 1066 e.v.
26.Proces-verbaal van verhoor van aangever [naam 3] , p. 1060 e.v.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1079 e.v.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1083 e.v.
29.Proces-verbaal van bevindingen p. 1080.
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1088 e.v.
31.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1112 e.v.
32.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1113.
33.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1162.