ECLI:NL:RBZWB:2022:1100

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
02/213758-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot diefstal met geweld en woninginbraak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2022, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld en een woninginbraak. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 februari 2022, waar de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het medeplegen van een poging tot woningoverval en het medeplegen van een woninginbraak. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij beide feiten, waarbij de samenwerking met medeverdachten cruciaal was voor de bewezenverklaring.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met anderen, een plan had ontwikkeld om een woningoverval te plegen, waarbij hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp had aangeschaft. De verdachte was ook aanwezig tijdens de uitvoering van de woninginbraak, waarbij verschillende goederen werden gestolen. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten van voldoende gewicht om te spreken van medeplegen. De strafmaat werd vastgesteld op 24 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en de verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

De rechtbank hield rekening met de impact van de feiten op de slachtoffers en de samenleving, evenals met de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn psychosociaal functioneren. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, wat in beperkte mate werd meegewogen in de strafoplegging. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/213758-19
vonnis van de meervoudige kamer van 4 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 februari 2022, waarbij de officier van justitie mr. L. van den Oever en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) het medeplegen van een poging tot een woningoverval, subsidiair ten laste gelegd als het medeplichtig zijn hieraan;
2) het medeplegen van een woninginbraak gedurende de nacht, subsidiair ten laste gelegd als opzetheling van drie gitaren en een fotocamera.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide aan hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting en de bewijsmiddelen in het dossier. Zij acht ten aanzien van feit 1 sprake van het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Ten aanzien van feit 2 acht zij sprake van het primair ten laste gelegde medeplegen van een woninginbraak gedurende de nacht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair. De handelingen van verdachte moeten worden gekwalificeerd als medeplichtigheid, zoals subsidiair ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 2 kan een bewezenverklaring volgen voor het primair ten laste gelegde medeplegen van een woninginbraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard als bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Hierbij kan rekening worden gehouden met diverse omstandigheden zoals de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Bij verdachte en de medeverdachten is het plan ontstaan om een woningoverval te gaan plegen. Het plan richtte zich specifiek op de woning van aangeefster. Dit plan ontstond twee à drie dagen van tevoren. Verdachten zijn gezamenlijk naar de woning van aangeefster gegaan, waarbij zwarte kleding, een pruik en ook een op een vuurwapen gelijkend voorwerp werden meegenomen. Door medeverdachte [medeverdachte] werd de pruik op gedaan en bij de woning aangebeld, waarna zij een hand op de mond van aangeefster heeft gedrukt, haar de hal in heeft geduwd, heeft gezegd dat het een overval was en aan aangeefster het op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond. Aangeefster heeft zich vervolgens verweerd. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] waren op dat moment blijkens de verklaringen van beide getuigen [getuigen] eveneens in de buurt van de woning aanwezig. Gelet op de verklaring van getuige [getuigen] stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die medeverdachte [medeverdachte] heeft gewaarschuwd dat ze weg moesten gaan. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn vervolgens gevlucht op een scooter. Medeverdachte [medeverdachte] is weg gerend.
Het op een vuurwapen gelijkend voorwerp had verdachte vlak voorafgaand aan de poging tot een woningoverval gekocht van [naam 1] en heeft hij daarna weer aan hem terug gegeven. Dat dit inderdaad hetzelfde wapen betreft en geen ander wapen zoals verdachte heeft verklaard, blijkt uit het feit dat er DNA van aangeefster op het door [naam 1] aan de politie overhandigde wapen is aangetroffen.
De rechtbank concludeert dat verdachte betrokken is geweest bij het ontstaan van een plan dat in een poging tot een woningoverval heeft geresulteerd. Hij heeft daarbij, met het oog op het verwezenlijken van het plan, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangeschaft en meegenomen. Verder heeft verdachte zich op geen enkel moment gedistantieerd van de situatie, heeft op de uitkijk gestaan, heeft medeverdachte [medeverdachte] opgehaald uit de woning en is na het feit samen met medeverdachte [medeverdachte 2] gevlucht op een scooter.
Uit de door medeverdachte [medeverdachte] ter zitting afgelegde getuigenverklaring blijkt dat het oorspronkelijke plan bestond uit het betreden van de woning door alle drie verdachten. Dat hier uiteindelijk geen uitvoering aan is gegeven, had enkel te maken met het feit dat aangeefster zich verweerde en zich niet rustig hield, waar de verdachten in eerste instantie van uit waren gegaan.
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad brengt de enkele omstandigheid dat verdachte niet de uitvoeringshandelingen heeft verricht die hij volgens het van tevoren gemaakte plan zou plegen, nog niet met zich dat geen sprake meer zou zijn van een bijdrage van voldoende gewicht.
De hiervoor genoemde gedragingen van verdachte leveren de voor medeplegen vereiste
nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten op. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld en/of poging tot afpersing.
Feit 2
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Uit de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] blijkt dat zij samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] voor een tweede keer die avond naar de woning van aangeefster zijn gereden om een schuld in te lossen voor verdachte. Onderweg was al duidelijk dat er ingebroken zou worden. Verdachte is samen met twee anderen bij de woning uit de auto gestapt en even later zijn zij met de in de aangifte genoemde weggenomen goederen weer bij de auto terug gekomen. Verdachte heeft de gestolen goederen vrijwel direct daarna gefotografeerd, de volgende dag doorverkocht en hij heeft vervolgens gedeeld in de opbrengst.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder feit 2 primair ten laste gelegde woninginbraak.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 31 augustus 2019 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, zich opzettelijk naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en - terwijl zijn mededader aldaar heeft aangebeld en een hand op de mond van die [slachtoffer 1] heeft gedrukt en die [slachtoffer 1] de hal heeft ingeduwd en heeft gezegd “dit is een overval”, althans woorden van gelijke aard of strekking en aan die [slachtoffer 1] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (pistool) heeft getoond - in de nabijheid van die woning heeft gewacht met een scooter, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en/of
op 31 augustus 2019 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het
oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1] , zich opzettelijk naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en - terwijl zijn mededader aldaar heeft aangebeld en een hand op de mond van die [slachtoffer 1] heeft gedrukt en die [slachtoffer 1] de hal heeft ingeduwd en heeft gezegd “dit is een overval”, althans woorden van gelijke aard of strekking en aan die [slachtoffer 1] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (pistool) heeft getoond - in de nabijheid van die woning heeft gewacht met een scooter, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 21 augustus 2019, te Zonnemaire, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een fotocamera en drie gitaren en een playstation en een notebook en een luidspreker, toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met aftrek daarvan. Daarnaast vordert zij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging merkt op dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging verzoekt aan verdachte een straf op te leggen zoals is gevorderd door de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een poging tot het plegen van een woningoverval. Een poging tot een woningoverval is een ernstig feit dat veel impact heeft op de slachtoffers daarvan. Vooral het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zal, tot het moment dat aangeefster zich realiseerde dat het om een nepwapen ging, veel indruk hebben gemaakt. Daarnaast bevond het kleinkind van aangeefster zich op dat moment in de woning. Ook neemt de rechtbank mee dat een poging tot een woningoverval ook voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving zorgt, zowel bij de buurtbewoners die er getuige van zijn geweest als bij personen die over het incident hebben gelezen in de media. De rechtbank rekent verdachte ook dit aan.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning, waarbij een groot aantal goederen zijn weggenomen. Verdachte heeft hiermee geen respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander. Aangeefster heeft hierdoor materiële schade en hinder ondervonden. Daarbij komt dat aangeefster en twee zussen van 11 jaar oud op dat moment in de woning lagen te slapen. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Met betrekking tot de persoon van verdachte slaat de rechtbank acht op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Ook slaat de rechtbank acht op het reclasseringsrapport van 28 januari 2022 dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit komt naar voren dat alle leefgebieden op orde lijken te zijn. Verdachte heeft laten zien een positieve ontwikkeling te hebben doorgemaakt ten aanzien van zijn psychosociaal functioneren en sociaal netwerk door kritisch te leren kijken naar zijn omgeving en afstand te nemen van personen met invloed ten aanzien van delictgedrag. Gezien deze positieve ontwikkelingen wordt de kans op recidive als laag ingeschat. Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen en een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Interventies of toezicht worden niet nodig geacht. Een gevangenisstraf zou van negatieve invloed kunnen zijn op de positieve ontwikkelingen die verdachte heeft doorgemaakt. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een werkstraf.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is geschonden. Verdachte is op 10 september 2019 in verzekering gesteld. De rechtbank neemt die datum als startpunt voor de berekening van de redelijke termijn. Nu de einduitspraak tweeënhalf jaar na de aanvang van de redelijke termijn plaatsvindt, en een strafzaak in beginsel moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, zal de rechtbank in beperkte strafverminderende zin meewegen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden.
De rechtbank komt in haar bewezenverklaring van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten tot een veel indringendere rol voor verdachte dan waar de officier van justitie in haar strafeis van uit is gegaan. De rechtbank acht namelijk bewezen dat verdachte bij de poging tot een woningoverval ook degene is geweest die het op een wapen gelijkend voorwerp heeft aangeleverd. Verdachte is daar niet open over geweest, zelfs niet nadat hij ter zitting verklaarde schoon schip te willen maken. Ten aanzien van de woninginbraak acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene geweest in wiens opdracht er moest worden geïncasseerd. Ook ten aanzien daarvan heeft verdachte, ook ter zitting, niet de hand in eigen boezem gestoken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarnaast andere sancties. Bij de bepaling van de op te leggen straf betrekt de rechtbank de landelijk geldende Oriëntatiepunten voor straftoemeting.
De rechtbank is van oordeel dat, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 3.063,04, bestaande uit € 2.063,04 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.738,04, waarvan € 1.738,04 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
21 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toegewezen materiële schade betreft de gevorderde kosten met betrekking tot de playstation, laptop, speaker, brievenbus en de kosten van de vervangende gitaren.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Met betrekking tot de kostenpost betreffende de vervangende gitaren, die door de verdediging wordt betwist, merkt de rechtbank op dat deze kosten door de benadeelde partij ter zitting nader zijn onderbouwd. Uit de facturen blijkt dat de drie bij de inbraak weggenomen gitaren door de benadeelde partij waren aangeschaft op 24 april 2019 en
14 augustus 2019. De gitaren waren dus nog zo goed als nieuw ten tijde van de inbraak. Met afschrijving hoeft dus geen rekening te worden gehouden. De rechtbank zal het gevorderde bedrag hiervoor dan ook toewijzen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade, die door de verdediging wordt betwist, acht de rechtbank het evident dat de benadeelde partij, als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde, immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht het gevorderde een redelijk bedrag en zal dit dan ook toewijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Voor het overige, betreffende de kosten van het gemiste optreden en de schade aan een gitaar, is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 311, 312 en 317, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 primair:diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 2.738,04, waarvan € 1.738,04 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] (feit 2), € 2.738,04 te betalen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 37 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 maart 2022.
Mr. Wijffels, mr. Skalonjic en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.