ECLI:NL:RBZWB:2022:11

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
BRE 20/8439
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019

Op 4 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 20/8439, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 2 september 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2019, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.125 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 480. Belanghebbende stelde dat de aanslag te hoog was, omdat in de vooringevulde aangifte (VIA) vermeld stond dat hij een voorlopige aanslag van € 4.738 had betaald, die in mindering zou moeten komen op de aanslag.

Tijdens de zitting op 23 november 2021 in Breda, werd belanghebbende gehoord, evenals vertegenwoordigers van de inspecteur. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het belastbaar inkomen correct had vastgesteld, maar dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de aanslag te hoog was. De rechtbank stelde vast dat zelfs als de VIA melding maakte van de betaling van de voorlopige aanslag, dit niet automatisch betekende dat deze betaling daadwerkelijk had plaatsgevonden. Belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8439
uitspraak van 4 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 2 september 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2019 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.125 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 480, aanslagnummer [aanslagnummer] (de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur,
[naam] en [naam] .

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende heeft op digitale wijze aangifte IB/PVV 2019 gedaan, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van de vooringevulde aangifte (VIA) die de belastingdienst ter beschikking heeft gesteld. In de VIA waren gegevens betreffende het inkomen uit werk en woning en de bankrekeningen van belanghebbende opgenomen.
2.2.
De inspecteur heeft de aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
2.4.
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder of in de VIA was opgenomen dat belanghebbende een voorlopige aanslag heeft betaald en als dat zo is, of deze in mindering moet komen op de aanslag.
2.5.
Partijen zijn het erover eens dat de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen naar de juiste bedragen heeft vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de aanslag desondanks naar een te hoog bedrag is opgelegd, omdat in de VIA stond vermeld dat hij reeds een bedrag van € 4.738 heeft betaald inzake de voorlopige aanslag (VA) IB/PVV 2019. Dit bedrag dient volgens belanghebbende op de aanslag in mindering te worden gebracht. De inspecteur betwist dat aan belanghebbende een VA IB/PVV 2019 is opgelegd en tevens dat in de VIA is vermeld dat belanghebbende een bedrag met betrekking tot de VA IB/PVV 2019 heeft betaald.
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat de stelling van belanghebbende, indien deze wordt gevolgd, er enkel toe kan leiden dat zijn belastingschuld wordt verlaagd en niet dat de aanslag, die ter beoordeling staat, wordt verminderd. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, ook als in de VIA heeft gestaan dat belanghebbende een VA IB/PVV 2019 heeft betaald – hetgeen door de inspecteur is betwist –, dat niet wil zeggen dat daadwerkelijk betaling heeft plaatsgevonden. Daadwerkelijke betaling is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft weliswaar stukken overgelegd met betrekking tot betalingen, maar tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat deze zien op betaling van een VA IB/PVV 2019.
2.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
2.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 4 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.