Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 4 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 20/8439, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 2 september 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2019, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.125 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 480. Belanghebbende stelde dat de aanslag te hoog was, omdat in de vooringevulde aangifte (VIA) vermeld stond dat hij een voorlopige aanslag van € 4.738 had betaald, die in mindering zou moeten komen op de aanslag.
Tijdens de zitting op 23 november 2021 in Breda, werd belanghebbende gehoord, evenals vertegenwoordigers van de inspecteur. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het belastbaar inkomen correct had vastgesteld, maar dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de aanslag te hoog was. De rechtbank stelde vast dat zelfs als de VIA melding maakte van de betaling van de voorlopige aanslag, dit niet automatisch betekende dat deze betaling daadwerkelijk had plaatsgevonden. Belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.