ECLI:NL:RBZWB:2022:1099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
02/150511-21 en 02/192881-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en vernieling in politiecel

Op 4 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die is beschuldigd van belaging en vernieling. De verdachte, geboren in 1980 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave, is veroordeeld voor het stelselmatig lastigvallen van twee slachtoffers, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en voor het vernielen van een scherm in een politiecel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 maart 2021 tot en met 29 maart 2021 herhaaldelijk ongewenste berichten heeft gestuurd naar [slachtoffer 1], wat heeft geleid tot een bewezenverklaring van belaging. Daarnaast heeft de verdachte in de periode tot 4 mei 2021 ook [slachtoffer 2] lastiggevallen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de verdachte al meer dan vier maanden in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, maar deze vordering is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onduidelijkheid bestond over de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/150511-21 en 02/192881-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 4 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave,
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestalkt en een scherm en camera in een politiecel heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft belaagd en baseert zich daarbij op de aangiften en de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd. Met betrekking tot [slachtoffer 1] merkt de officier van justitie op dat zij op basis van het dossier komt tot een bewezenverklaarde periode van 28 maart 2021 tot en met 29 maart 2021. Daarnaast acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een scherm in de politiecel heeft vernield. Zij baseert zich daarbij op de bij het dossier gevoegde foto van het kapotte scherm en de bekennende verklaring die verdachte hierover heeft afgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en wijst daarbij op het ontbreken van het structurele karakter. Uit het dossier blijkt namelijk onvoldoende dat alle telefoonnummers waarmee [slachtoffer 1] is benaderd aan verdachte toebehoren. Verdachte heeft weliswaar een bekennende verklaring afgelegd, maar heeft de handelingen nooit technisch erkend. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat één telefoonnummer wat aan verdachte zou toebehoren is geverifieerd. Dan blijft er feitelijk alleen over dat verdachte [slachtoffer 1] op 28 maart 2021 heeft lastiggevallen. Dat is wat de verdediging betreft te weinig om te kunnen spreken van stelselmatig lastigvallen.
Voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 verzoekt de verdediging verdachte partieel vrij te spreken van het vernielen van de camera, nu hiervan uit het dossier niets blijkt. Het vernielen van het scherm kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de duur, de aard, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, relevante factoren zijn bij de vraag of sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (vgl. Hoge Raad 22 maart 2011, LJN: BP0096).
De rechtbank acht de onder feit 1 ten laste gelegde belaging van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en klacht van [slachtoffer 1] , de beschrijving die de politie geeft van de beelden en berichten die naar [slachtoffer 1] zijn verstuurd en de bekennende verklaring die verdachte tijdens de zitting van 18 februari 2022 heeft afgelegd. Verdachte heeft ter terechtzitting openhartig verklaard over zijn gedragingen en erkent dat hij seksueel getinte berichten, video’s en afbeeldingen heeft verstuurd in ieder geval in de periode van 28 maart 2021 en 29 maart 2021. Waar het hier om gaat is de vraag of het gedrag van verdachte kwalificeert als belaging in de zin van artikel 285b Wetboek van Strafrecht (Sr). De verdediging heeft in dat kader twee verweren gevoerd. Ten eerste is betoogd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat alle verstuurde berichten van verdachte afkomstig waren en ten tweede betoogde de verdediging dat de ten laste gelegde periode te kort is, om het bestanddeel stelselmatig te kunnen bewijzen. Gelet op voornoemde bekennende verklaring van verdachte zal de rechtbank het eerste verweer passeren.
De rechtbank stelt vast dat een periode van twee dagen op zichzelf geen lange periode betreft. Daarbij speelt echter ook mee dat verdachte ter zitting heeft erkend dat hij [slachtoffer 1] eerder had ontmoet en reeds eerder (seksueel getinte) berichten naar haar had gestuurd en contact met haar had opgenomen, dan wel dit had geprobeerd. Ook uit de verklaring van aangeefster blijkt dat verdachte haar eerder seksuele berichten heeft gestuurd en zij verschillende keren hem heeft gezegd dat hij moest stoppen. Gelet hierop, alsmede gezien de inhoud van de aan [slachtoffer 1] verstuurde berichten, waaronder verschillende video’s van zichzelf met ontbloot bovenlijf, met een halsband met pinnen om zijn nek en waarbij hij zichzelf tapet met ducttape en berichten waarin aangeefster wordt verzocht hem op te sluiten en te straffen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van indringend stelselmatig lastigvallen in deze korte periode van 2 dagen.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 28 maart 2021
tot en met 29 maart 2021 te Bavel, gemeente Breda (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] ,
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, veelvuldig:
- die [slachtoffer 1] intimiderende en/of vreesopwekkende en/of seksueel getinte
e-mailberichten en/of whatsappberichten en/of smsberichten (bestaande uit tekst en/of afbeelding/foto's en/of video's)
gestuurd, en/of
- die [slachtoffer 1] geprobeerd te bellen;
Feit 2
op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 28 maart 2021 tot en met 4 mei 2021 te Vught, gemeente ’s-Hertogenbosch, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] , met
het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, en te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, veelvuldig:
- die [slachtoffer 2] intimiderende en/of vreesopwekkende en/of seksueel getinte
e-mailberichten en/of facebookberichten (bestaande uit tekst en/of
afbeelding/foto's en/of video's) gestuurd;
Feit 3
op 12 oktober 2021 te Breda, opzettelijk en wederrechtelijk een
scherm in cel nummer 35, dat geheel aan de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant
toebehoorde heeft vernield,;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte al ruim vier maanden in voorarrest verblijft. De officier van justitie heeft een strafeis weggelegd die ver boven de richtlijnen van het OM uitkomt. Als verdachte wordt gezien als recidivist en er een veroordeling volgt dan zou er, gezien de duur van de belaging van feit 1 en feit 2, volgens de OM-richtlijnen, een gevangenisstraf moeten volgen van 2 maanden. Dit is volgens voornoemde richtlijnen dan nog aan de ruime kant. De verdediging ziet in ieder geval geen enkele rechtvaardiging voor de forse strafeis zoals gedaan door de officier van justitie. De verdediging is van mening dat verdachte al lang genoeg heeft vastgezeten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte als naar voren gekomen uit het onderzoek ter zitting en het reclasseringsrapport. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van twee personen, een maatschappelijk werkster binnen de Penitentiaire Inrichting te Vught waar verdachte destijds verbleef en die hem heeft geholpen bij het vinden van huisvesting, en een eigenaresse van een hondenuitlaatservice die verdachte ruim 7 jaar geleden tegen het lijf is gelopen op straat. Het gedrag van verdachte was bijzonder hinderlijk en dwingend. De slachtoffers zijn gedurende de ten laste gelegde periode voortdurend, ongewild, geconfronteerd met verdachte. Verdachte heeft beide dames veelvuldig en op indringende wijze verzocht of zij een rol konden vervullen in zijn (seksuele) fantasieën. Met zijn handelen heeft verdachte een forse inbreuk gemaakt op de privacy van de slachtoffers.
Daarnaast heeft verdachte in de politiecel een scherm vernield, waarbij hij geen enkel respect heeft getoond voor de eigendommen van anderen.
Uit het strafblad van verdachte van 24 december 2021 blijkt dat verdachte in het verleden meermalen voor belaging is veroordeeld. Ook liep verdachte ten tijde van het plegen van voornoemde feiten nog in een proeftijd (voor overtreding van artikel 248a Sr).
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de rapportage van de reclassering van 23 december 2021. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte op meerdere levensgebieden instabiliteit kent en daarvoor hulp en ondersteuning nodig zou hebben. Alle hulp die de afgelopen twintig jaar door de reclassering en justitie zijn ingezet hebben echter niet tot gewenste resultaten geleid. Verdachte heeft tevens aangegeven dat hij niet mee wenst te werken aan toezicht vanuit de reclassering. Aangezien verdachte psychodiagnostisch onderzoek weigert, is ondersteuning binnen een forensisch traject onmogelijk, dit terwijl het psychosociaal functioneren van verdachte als een risicoverhogende factor wordt gezien. Tevens is er geen sprake van een ondersteunend netwerk, noch een zinvolle dagbesteding. Verder dreigt er een huisuitzetting enerzijds vanwege een betalingsachterstand en anderzijds vanwege overlastmeldingen. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. De reclassering adviseert verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, nu de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of tot gedragsverandering te komen
Voor belaging zijn geen oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht opgesteld. De rechtbank zoekt bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting bij de straffen die doorgaans voor dit soort feiten worden opgelegd. De aard en ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven, passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van
€ 1.430,-- voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat tijdens de behandeling ter zitting onduidelijkheid is gerezen over de vraag of de factuur die als onderbouwing van voornoemd bedrag bij de vordering is gevoegd, ziet op de door feit 3 ontstane schade. Immers is de factuurdatum gelegen voor de datum van het begaan van het strafbare feit. Dit vereist nader onderzoek, waarvoor het strafproces zich niet leent. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 23 maart 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat gebleken is dat verdachte ruim vier maanden in voorarrest heeft verbleven. Nu de periode van voorarrest van verdachte de uiteindelijk op te leggen straf overschrijdt, acht de rechtbank het toewijzen van deze vordering tenuitvoerlegging niet opportuun. Zij zal de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:belaging;
feit 2:belaging;
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van R. Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 maart 2021.
Mr. Louwerse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.