ECLI:NL:RBZWB:2022:1097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1294 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake sluitingstijden horeca tijdens coronamaatregelen

Op 3 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen J&P Horeca-exploitatie B.V., h.o.d.n. Café Bij Moeders, en de burgemeester van de gemeente Roosendaal. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde P.L. Nijmeijer, heeft een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen het besluit van de burgemeester van 2 juni 2021, waarin andere sluitingstijden voor de duur van drie maanden zijn vastgesteld. De burgemeester had op 24 februari 2022 aan verzoekster medegedeeld dat de gewijzigde sluitingstijden vanaf 4 maart 2022 van kracht zouden zijn. Verzoekster verzocht om opschorting van deze sluitingstijden totdat de rechtbank uitspraak had gedaan.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoekster stelde dat de sanctie gedurende drie maanden zou leiden tot een schade van circa € 84.000,-- tot € 143.000,-- en dat de situatie nijpend was door eerdere coronabeperkingen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat er een spoedeisend belang was bij het verzoek. De voorzieningenrechter merkte op dat, hoewel de sluitingstijden tijdelijk zijn, verzoekster nog steeds 19 uren per dag inkomsten kan genereren.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1294 VV

uitspraak van 3 maart 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

J&P Horeca-exploitatie B.V.h.o.d.n. Café Bij Moeders, te Roosendaal, verzoekster
gemachtigde: P.L. Nijmeijer
en

de burgemeester van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 juni 2021 (bestreden besluit) over het vaststellen van andere sluitingstijden voor de duur van drie maanden. Dit beroep zal worden behandeld op de zitting van 25 april 2022.
Bij het primaire besluit is aangegeven dat de sanctieperiode aanvangt wanneer de eet- en drinkgelegenheden weer volgens normale openingstijden geopend mogen zijn.
Verweerder heeft op 24 februari 2022 aan verzoekster medegedeeld dat de gewijzigde sluitingstijden vanaf 4 maart 2022 van kracht zijn. Daarop heeft verzoekster aan verweerder gevraagd om de ingangsdatum op te schorten totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
Verweerder heeft besloten niet akkoord te gaan met het opschorten van de sanctiedatum.
Daarop heeft verzoekster op 3 maart 2022 aan de voorzieningenrechter verzocht een daartoe strekkende voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekster heeft haar spoedeisend belang onderbouwd met de stelling dat de sanctie gedurende drie maanden leidt tot een schade van circa € 84.000,-- tot € 143.000,--. Daar komt volgens verzoekster bij dat inmiddels de situatie buitengewoon nijpend is omdat zij de afgelopen twee jaren vanwege alle coronabeperkingen reeds forse schade heeft geleden.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster met deze onderbouwing niet aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Volgens vaste rechtspraak is een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. De sanctie houdt in dat het door haar geëxploiteerde café tot 4 juni 2022 tussen 02:00 uur en 07:00 uur gesloten moet zijn. De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat verzoekster onevenredig financieel nadeel zal ondervinden indien zij het horecabedrijf in die periode slechts kan exploiteren van 07:00 uur tot 02:00 uur. Ondanks de gedeeltelijke sluiting resteren 19 uren per dag waarin verzoekster inkomsten kan genereren. Nu de sanctie een tijdelijk en relatief beperkt gevolg heeft, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat het voortbestaan van het bedrijf van verzoekster in gevaar komt indien zij de uitspraak van de rechtbank moet afwachten. De voorzieningenrechter tekent hierbij aan dat ook de mogelijkheid bestaat om de rechtbank bij de behandeling van de bodemzaak te vragen om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Indien in (hoger) beroep zal blijken dat verweerder ten onrechte beperkingen heeft aangebracht in de exploitatie van het horecabedrijf staat het verzoekster vrij om aan verweerder vergoeding van eventueel gederfde inkomsten te vragen.
4. Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zoals hier het geval is, bestaat slechts aanleiding voor het tóch treffen van een voorlopige voorziening indien - ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht - zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de hoofdzaak in stand zal blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd geen grond voor dat oordeel. Toezichthouders hebben in de nacht van 17 op 18 juli 2020, op 11 oktober 2020 en op 14 oktober 2020 geconstateerd dat in het door verzoekster geëxploiteerde café diverse artikelen van de Noodverordening van de Veiligheidsregio Midden en West-Brabant zijn overtreden. Eiseres heeft deze overtredingen niet betwist maar heeft onder verwijzing naar het advies van de gemeentelijke Bezwaarschriftencommissie betoogd dat de sanctie inmiddels heeft te gelden als een punitieve sanctie. Uitgangspunt van verweerder is het reparatoire karakter van de sanctie. Verweerder heeft aangegeven dat de sanctie is gebaseerd op artikel 2:30 van de APV en dat hij, anders dan de Bezwaarschriftencommissie, onderscheid maakt tussen het sluiten van een horeca-inrichting en het - in het belang van de gezondheid, veiligheid en openbare orde - tijdelijk vaststellen van andere sluitingstijden. Gelet op deze motivering kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
5. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal afwijzen. Gelet hierop is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 3 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
E.J. Govaers, voorzieningenrechter
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.