ECLI:NL:RBZWB:2022:1094

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake rolstoelvoorziening onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 februari 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op zijn bezwaar. Eiser had op 5 juli 2021 bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor vervanging van de rolstoel van zijn zoon, welke aanvraag op 15 juni 2021 was afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van verweerder is overschreden, aangezien verweerder uiterlijk op 30 november 2021 had moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 8 december 2021 in gebreke gesteld, maar verweerder heeft tot op heden geen besluit genomen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling.

Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden en wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 5 juli 2021 tegen het besluit van 15 juni 2021 betreffende de afwijzing van zijn aanvraag voor vervanging van de rolstoel van het merk Revab Roxx voor zijn zoon [naam zoon eiser] ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Bij brief van 4 januari 2022 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd de op de procedure ‘niet tijdig beslissen’ betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is verweerder verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten. Ten slotte is verweerder gevraagd, indien paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is, of een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd en zo ja tot welk bedrag.
Omdat verweerder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van 4 januari 2022, heeft de rechtbank verweerder bij aangetekende brief van 11 februari 2022 een herinnering toegezonden en verweerder erop gewezen dat indien geen reactie volgt de rechtbank daaraan gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen. Tot op heden heeft de rechtbank van verweerder geen stukken en ook geen verweerschrift ontvangen.
De rechtbank stelt op basis van de door eiser overgelegde stukken vast dat eiser het bezwaarschrift heeft ingediend op 5 juli 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Verweerder heeft de termijn verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 30 november 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 8 december 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Nu verweerder niet aan zijn verplichting heeft voldaan om de stukken en een verweerschrift in te dienen, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat verweerder de hoogte van de dwangsom nog niet (juist) heeft vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 8 december 2021 heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat de ingebrekestelling de volgende dag bij verweerder is ontvangen. De rechtbank constateert dat zowel sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling, als sinds het verstrijken van de beslistermijn, meer dan 42 dagen zijn verstreken en dat verweerder nog steeds niet op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 25 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.