ECLI:NL:RBZWB:2022:1093

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5709
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag omgevingsvergunning

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning, ingediend op 22 september 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 4 december 2020 buiten behandeling is gesteld, waarna eiser op 14 januari 2021 een bezwaarschrift heeft ingediend. De beslistermijn is door verweerder verdaagd, maar zonder specifieke termijn, wat in strijd is met de wet. Eiser heeft op 6 december 2021 verweerder in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat er sprake is van niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en verplicht verweerder om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt het betaalde griffierecht van € 181,- vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 25 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 22 september 2021 voor een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk op de locatie [adres] te [plaatsnaam] .

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 22 september 2020, na een gehouden vooroverleg, een formele aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag op 4 december 2020 buiten behandeling gesteld. Hiertegen heeft eiser op 14 januari 2021 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Verweerder heeft de beslistermijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb verdaagd met zes weken, waarna de beslistermijn met instemming van eiser op grond van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb met onbepaalde termijn verder is verdaagd.
Tijdens de hoorzitting op 24 juni 2021 zijn partijen overeengekomen om in nader overleg te gaan om te kijken of er tot een ontvankelijke aanvraag gekomen kan worden. De adviescommissie houdt de advisering tot de uitkomst van dit overleg aan. Dit overleg heeft op 21 juli 2021 plaatsgevonden, waarna eiser op 22 september 2021 zijn aanvraag heeft aangepast/aangevuld.
Anders dan eiser meent is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag van 22 september 2021 geen nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning is, maar aangemerkt moet worden als een aanvulling op het bezwaarschrift. Het beroepschrift is dan ook gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op het bezwaarschrift van eiser van 14 januari 2021.
Alhoewel de beslistermijn op het bezwaarschrift met instemming van partijen op grond van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb is verdaagd, is dit zonder specifieke termijn gebeurd. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat eiser heeft ingestemd met het houden van een nader overleg. In dit overleg zijn partijen samen overeengekomen dat de aanvraag wordt aangevuld en aangepast. Verweerder heeft op 22 september 2021 de aanvullende stukken van eiser ontvangen. Anders dan verweerder in zijn brief van 24 december 2021 stelt, kan het niet zo zijn dat de beslistermijn onbeperkt wordt verdaagd/opgeschort. De rechtbank stelt vast dat verweerder na ontvangst van de aanvullende stukken de behandeling niet voortvarend heeft opgepakt en eiser niet nader heeft geïnformeerd over de te hanteren beslistermijn. Eiser heeft verweerder op 6 december 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan. Uit de ingebrekestelling blijkt uitdrukkelijk dat eiser niet met verder uitstel van de beslistermijn akkoord gaat. De rechtbank acht de ingebrekestelling niet zó vroeg naar verweerder verzonden dat zij daarom niet als correcte ingebrekestelling kan worden aangemerkt. Er is dan ook sprake van niet tijdig beslissen als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiser heeft de rechtbank niet verzocht tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55c van de Awb is het aan het college en niet aan de rechtbank om vorenbedoelde dwangsom vast te stellen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 25 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.