ECLI:NL:RBZWB:2022:1086

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
02-095072-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte door Covid-19 delirium in strafzaak met meerdere feiten van geweld en vernieling

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder mishandeling, poging tot zware mishandeling, en vernieling, gepleegd op 5 april 2021. Tijdens de zitting op 17 februari 2022 heeft de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar gepresenteerd, gebaseerd op een Pro Justitia rapportage van psychiater J. Marx. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een delirium, veroorzaakt door een Covid-19 infectie. Dit delirium leidde tot een ernstig verstoord bewustzijn, waardoor de verdachte niet in staat was om zijn handelen in vrije wil te bepalen. De rechtbank heeft de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen, omdat de bewezen verklaarde feiten niet aan hem konden worden toegerekend. De benadeelde partij, [naam 3], die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 primair ten laste gelegde en de overige feiten bewezen verklaard, maar heeft geconcludeerd dat de verdachte niet strafbaar is voor de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-095072-21
vonnis van de meervoudige kamer van 3 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsvrouw mr. J.E. de Glopper, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 april 2021:
feit 1:[naam 1] heeft mishandeld door hem met kracht bij de arm vast te pakken en tegen het lichaam te duwen;
feit 2:heeft geprobeerd [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met kracht met een theepot in de richting van zijn hoofd te slaan, subsidiair ten laste gelegd als bedreiging;
feit 3:een ruit van de woning van [naam 1] heeft vernield;
feit 4:de auto van [naam 2] heeft vernield;
feit 5:heeft geprobeerd [naam 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar meermalen met kracht met een urinaal tegen het hoofd te slaan, subsidiair ten laste gelegd als mishandeling;
feit 6:een ruit van het ziekenhuis [ziekenhuis] heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de (primair) ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen zoals deze blijken uit het dossier. De officier van justitie heeft zich op basis van de Pro Justitia rapportage van psychiater J. Marx van 12 juli 2021 en de toelichting van de psychiater ter zitting op het standpunt gesteld dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en dat hij daarom ten aanzien van alle feiten moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde (poging zware mishandeling, subsidiair bedreiging van aangever [naam 1] ). Uit de gedragingen van de verdachte kan volgens de verdediging niet worden opgemaakt dat verdachte voornemens was om aangever met een theepot op het hoofd te slaan. Evenmin kan uit die gedragingen worden opgemaakt dat de verdachte aangever heeft bedreigd met zwaar lichamelijk letsel of enig misdrijf tegen het leven gericht. Verder kan uit het dossier niet worden opgemaakt dat verdachte met kracht richting aangever heeft geslagen.
De verdediging is voorts van mening dat de verdachte ook van het onder feit 5 primair ten laste gelegde (poging zware mishandeling van aangeefster [naam 3] ) moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft aangeefster met een kunststof voorwerp (een urinaal) op het hoofd geslagen, maar daarmee kan geen zwaar lichamelijk letsel worden toegebracht.
Ten aanzien van de overige feiten (feiten 1, 3, 4, 5 subsidiair en 6) heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten, gelet op het rapport van psychiater J. Marx van 12 juli 2021, volledig ontoerekeningsvatbaar was en om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair verzoekt de verdediging ook wat betreft feit 2 (primair en subsidiair) en feit 5 (primair), om verdachte ten aanzien van deze feiten te ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 2, primair (poging zware mishandeling [naam 1] )
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte eenmaal heeft gepoogd om met een theepot op het hoofd van aangever te slaan, maar uit het dossier blijkt niet met welke kracht verdachte dat deed. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever is ontstaan. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van aangever [naam 1] .
Ten aanzien van feit 2, subsidiair (bedreiging [naam 1] )
Uit de verklaringen van (de destijds 82-jarige) aangever [naam 1] en zijn echtgenote, getuige [getuige 1] , blijkt dat de verdachte zonder enige aanleiding de woning van aangever is binnengedrongen, dat verdachte een theepot pakte en heeft geprobeerd deze theepot op het hoofd van aangever te slaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde bedreiging met zwaar lichamelijk letsel daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5, primair (poging zware mishandeling [naam 3] )
Uit de verklaring van aangeefster [naam 3] blijkt dat zij meerdere keren met een kunststof urinaal op het hoofd is geslagen. Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben gezien dat verdachte meerdere keren met kracht sloeg. Verder blijkt uit het dossier dat aangeefster hieraan een hoofdwond heeft overgehouden en dat verdachte met het urinaal het raam van een branddeur heeft ingeslagen. Door met kracht met een urinaal meerdere keren op een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, te weten het hoofd van aangeefster, te slaan bestond de aanmerkelijke kans dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, welke kans verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, bewust heeft aanvaard. De poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de feiten 1, 3, 4 en 6
Nu verdachte ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak heeft bepleit, zullen deze feiten zonder verdere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 5 april 2021 te Sluiskil, gemeente Terneuzen, [naam 1] heeft mishandeld door
hemmet kracht bij de arm vast te pakken en tegen het lichaam te duwen;
feit 2, subsidiair
op 5 april 2021 te Sluiskil, gemeente Terneuzen, [naam 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een theepot te slaan in de richting van het hoofd van die [naam 1] ;
feit 3
op 5 april 2021 te Sluiskil, gemeente Terneuzen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit
diegeheel aan [naam 1] toebehoorde, heeft vernield;
feit 4
op 5 april 2021 te Sluiskil, gemeente Terneuzen, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, merk Opel, type Astra, kenteken [kenteken] ,
diegeheel aan [naam 2] toebehoorde,
heeft vernield;
feit 5, primair
op 5 april 2021 te Terneuzen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen (met kracht) met een urinaal tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 6
op 5 april 2021 te Terneuzen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit,
diegeheel aan ziekenhuis [ziekenhuis] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
In de Pro Justitia rapportage van psychiater J. Marx van 12 juli 2021 komt de psychiater tot de conclusie dat bij verdachte sprake was van een psychiatrisch toestandsbeeld, te weten een delirium. Bij verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde een Covid-19 besmetting geconstateerd. Het delirium kan volgens de psychiater veroorzaakt zijn door (een combinatie van) de coronabesmetting en/of het door verdachte opgelopen hoofdtrauma en/of door mogelijk alcoholgebruik. Een delirium kenmerkt zich door een stoornis in het bewustzijn en een verminderd besef van de omgeving. De cognitieve functies zijn dan ernstig verstoord. De stemming is bij een delirium doorgaans angstig en de omgeving kan worden ervaren als bedreigend. Gedurende een delirium is het feitelijk niet mogelijk het handelen in vrije wil te bepalen. De psychiater heeft daarom geadviseerd om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Ter zitting heeft de psychiater zijn rapport nader toegelicht. De psychiater heeft naar voren gebracht dat het door hem aangeduide delirium bij verdachte een fluctuerend verloop heeft gekend, verspreid over meerdere uren waarin het op momenten beter leek te gaan met verdachte. Een dergelijk fluctuerend verloop zoals bij verdachte is waargenomen is volgens de psychiater meer typerend voor een delirium dat is veroorzaakt door een infectieziekte (zoals Covid-19) dan voor een delirium dat is veroorzaakt door alcoholgebruik. In dat laatste geval kent een delirium namelijk een veel korter verloop en eindigt doorgaans in het uitslapen van een roes.
De rechtbank stelt vast dat er geen aanwijzingen zijn dat het delirium is ontstaan door het hoofdtrauma, nu verdachte de wond aan zijn hoofd pas heeft opgelopen nadat hij voor de ten laste gelegde feiten in voorlopige hechtenis was genomen. Verder kan op grond van het dossier onvoldoende worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten alcohol had gedronken. Er is ten tijde van de feiten ook geen onderzoek gedaan naar eventueel alcoholgebruik van verdachte.
De rechtbank gaat er gelet op het vorenstaande vanuit dat het delirium bij verdachte is veroorzaakt door de coronabesmetting en verdachte dus niet verwijtbaar heeft bijgedragen aan het ontstaan van het delirium.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, zodat verdachte van al deze feiten ontslagen dient te worden van rechtsvervolging.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 760,00 voor feit 5.
De rechtbank zal de benadeelde partij, gelet op artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en ook geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Dat brengt mee dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: mishandeling;
feit 2, subsidiair: bedreiging met zware mishandeling;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 5, primair: poging tot zware mishandeling;
feit 6: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 maart 2022.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.