ECLI:NL:RBZWB:2022:1071

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 22_768 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Op 2 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Dit besluit betrof het buiten behandeling stellen van haar aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoekster had op 17 december 2021 contact opgenomen met de maatschappelijke opvang en had op 30 december 2021 een verzoek ontvangen om aanvullende informatie te verstrekken. Het college stelde dat verzoekster onvoldoende gegevens had aangeleverd om haar aanvraag te kunnen beoordelen, en stelde de aanvraag buiten behandeling. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij met haar kinderen in de maatschappelijke opvang kon blijven totdat op haar bezwaar was beslist.

Tijdens de zitting op 18 februari 2022 werd duidelijk dat verzoekster niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken, ondanks dat zij bijgestaan werd door een gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling had kunnen stellen, omdat verzoekster niet had aangetoond dat zij rechtmatig verblijf had en niet in staat was om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand zou blijven. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/768 WMO15 VV

uitspraak van 2 maart 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 januari 2022 (bestreden besluit) van het college over het buiten behandeling stellen van haar aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 februari 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.M.E. van de Weijgert, D. Otten en L.M. Oosterwijk.

Feiten en omstandigheden

1.1
Op 17 december 2021 heeft verzoekster zich telefonisch gemeld bij de maatschappelijke opvang van de gemeente Roosendaal. Het college heeft vragen gesteld om haar hulpvraag vast te kunnen stellen. De van verzoekster verkregen informatie is vastgelegd in een uitvraagformulier. Op 23 december 2021 heeft er ook een fysiek gesprek plaatsgevonden tussen verzoekster en het college. Uit het daarvan opgemaakte gespreksverslag en het uitvraagformulier komen de volgende relevante feiten en omstandigheden naar voren:
Verzoekster is geboren op [geboortedatum verzoekster] en komt uit Sierra Leone. Zij heeft twee dochters: [naam dochter 1] ( [geboortedatum dochter 1] ) en [naam dochter 2] ( [geboortedatum dochter 2] ). Beide dochters zijn geboren in Italië, waar zij met verzoekster verbleven tot hun komst naar Nederland op 12 augustus 2021. De vader van [naam dochter 1] woont in [woonplaats vader 1], maar hij heeft zijn dochter niet erkend. De vader van [naam dochter 2] woont in [woonplaats vader 2]. [naam dochter 2] en haar vader hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster en [naam dochter 1] hebben een permanente verblijfsstatus in Italië.
Verzoekster werkte in Italië als verzorgende, maar zij is haar baan kwijt geraakt. Op advies van de vader van [naam dochter 2] is zij naar Nederland gekomen. [naam dochter 1] heeft epilepsie en gebruikt daarvoor medicatie. De medische situatie in Nederland zou beter zijn. De kinderen gingen in Italië naar school, in Nederland (tot op heden) niet. Verzoekster zou tot dan toe alles hebben betaald van haar eigen spaargeld. Met kerst kon zij bij haar vrienden in Roosendaal blijven.
1.2
Op 30 december 2021 heeft verzoekster een kopie van het gespreksverslag plus een begeleidende brief van 27 december 2021 ontvangen en voor ontvangst getekend. Het college heeft verzoekster in die brief verzocht om informatie aan te leveren om te kunnen beoordelen of zij in aanmerking komt voor opvang binnen de gemeente Roosendaal. Specifiek wordt verzocht om documenten of gegevens in het Nederlands of Engels die geverifieerd kunnen worden. Hieruit moet onder andere blijken dat verzoekster en haar kinderen niet in Italië kunnen blijven en welke binding zij hebben met Nederland en Roosendaal. Ook wordt gevraagd naar de gegevens en rol van de vaders van de kinderen en vrienden en kennissen van verzoekster in Nederland en naar de medische noodzaak. Verzocht wordt om deze stukken binnen vier weken aan te leveren.
Verzoekster is op 30 december 2021 met haar dochters opgenomen in de maatschappelijke opvang.
Op 26 januari 2022 had verzoekster nog geen nadere informatie aangeleverd.
In het bestreden besluit heeft het college de aanvraag van verzoekster buiten behandeling gesteld, omdat zij op basis van de beschikbare gegevens niet in staat is de aanvraag te beoordelen. Dat betekent dat verzoekster geen recht heeft om langer in de maatschappelijke opvang te blijven. Uit coulance mag zij nog twee weken blijven, zodat zij naar een oplossing kan zoeken. Op 9 februari 2022 om uiterlijk 12 uur moet zij de opvang verlaten. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en zij heeft het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het college heeft ingestemd met opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit als er binnen drie weken een uitspraak van de voorzieningenrechter volgt. Ter zitting is verder toegelicht dat verzoekster na de uitspraak een redelijke termijn (twee dagen) krijgt om de opvang te verlaten indien haar verzoek wordt afgewezen.

Standpunt verzoekster

2. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar niet duidelijk was welke informatie zij aan het college diende te verstrekken noch op welke wijze zij aan die informatie kon komen. Haar gemachtigde is bezig informatie te verzamelen om een aanvraag ‘Toetsing aan het EU-recht (bewijs van rechtmatig verblijf)’ bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in te kunnen dienen. In dat kader is er ook telefonisch en schriftelijk contact geweest met de vader van [naam dochter 2] . Verzoekster overlegt een kopie van [naam dochter 2] paspoort en geboorteakte en een verklaring van de vader van [naam dochter 2] van 30 december 2021.
Vanwege de Nederlandse nationaliteit van [naam dochter 2] is er binding met Nederland. Zij heeft het recht hier op te groeien, de taal te leren en naar school te gaan. Verzoekster kon niet langer in Italië blijven omdat de situatie daar bijzonder onveilig was voor haar en de kinderen. Zij was niet in staat om voldoende inkomen te genereren om in hun primaire levensbehoeften te kunnen voorzien. [naam dochter 1] lijdt aan epilepsie en heeft daarvoor medicatie nodig. Door de beëindiging van de maatschappelijke opvang komt verzoekster met haar kinderen op straat te staan zonder inkomsten of medische hulp. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter te bepalen dat zij met haar kinderen in de maatschappelijke opvang mag blijven totdat op het bezwaar is beslist.

Beoordelingskader

3.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3.2
Artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo bepaalt dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening in de vorm van opvang indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
In artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat een vreemdeling voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening slechts in aanmerking komt indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.
Artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo bepaalt dat de cliënt verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
3.3
Van toepassing is eveneens de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal 2017 (de verordening).
In artikel 4, eerste lid van de verordening staat dat het college alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie verzamelt en zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek maakt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verschaft de cliënt voor of tijdens het gesprek aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
3.4
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Overwegingen

Griffierecht
4. Verzoekster heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht voor het te betalen griffierecht. Zij stelt geen inkomen of vermogen te hebben. Gezien vaste jurisprudentie ten aanzien van personen zonder geldige verblijfsvergunning kan worden volstaan met een eigen verklaring (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282). De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hiervan in het geval van verzoekster af te wijken. Het verzoek om vrijstelling is toegewezen, zodat verzoekster niet in verzuim is met de betaling van het griffierecht.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter ziet in het feit dat uit het bestreden besluit volgt dat verzoekster per 9 februari 2022 de opvang moet verlaten voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen en tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek over te gaan.
Inhoudelijk
6. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of het college de aanvraag van verzoekster voor maatschappelijke opvang buiten behandeling heeft kunnen stellen.
6.1
Vast staat dat het college verzoekster in de brief van 27 december 2021 heeft verzocht om binnen vier weken gegevens over te leggen. Daarbij is nader omschreven welke informatie nodig is om haar aanvraag te kunnen beoordelen. Uit de stukken kan worden opgemaakt dat het college deze brief op 30 december 2021 aan verzoekster heeft uitgereikt en daarmee kenbaar heeft gemaakt dat deze informatie aangeleverd diende te worden. Verzoekster had dus tot op 26 januari 2022 de tijd om gegevens over te leggen.
6.2
In het bestreden besluit heeft het college de aanvraag van verzoekster buiten behandeling gesteld, omdat zij de in de brief verzochte gegevens niet heeft overgelegd. Verzoekster had echter tot op de dag waarop het bestreden besluit genomen is de tijd om deze gegevens aan te leveren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was het college daarom op 26 januari 2022 nog niet bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Ter zitting heeft het college gesteld dat dit geen afbreuk doet aan het bestreden besluit, nu verzoekster in de gelegenheid is gesteld tot 9 februari 2022 met haar kinderen in de maatschappelijke opvang te blijven en zij tot aan de zitting in de voorlopige voorziening alsnog gegevens over kon leggen. Zij heeft de benodigde informatie echter niet aangeleverd.
6.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster pas bij het indienen van het bezwaarschrift en het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening enkele stukken heeft overgelegd. Die stukken bevatten gegevens die zien op [naam dochter 2] en de rol die verzoekster heeft in haar opvoeding. Die informatie is van belang voor de aanvraag ‘Toetsing aan het EU-recht’, die blijkens de toelichting ter zitting op 16 februari 2022 door verzoekster bij de IND is ingediend. Uit de stukken komt echter niet de informatie naar voren waar het college in de brief van 27 december 2021 om heeft verzocht. Zo is nog altijd onduidelijk waarom verzoekster en haar kinderen genoodzaakt waren Italië te verlaten. Van een onveilige situatie daar is de voorzieningenrechter - zonder nadere onderbouwing - niet gebleken. Ook is niet gebleken dat [naam dochter 1] in Italië onvoldoende medische zorg zou hebben gekregen of dat de benodigde medicatie voor epilepsie alleen in Nederland te verkrijgen is. Bovendien heeft verzoekster geen nadere informatie verschaft over haar sociale netwerk (de vaders van de kinderen en haar vrienden en kennissen in Nederland) en de mogelijkheden om daar een beroep op te doen. Hierbij is tevens van belang dat uit het door het college verstrekte overzicht van de contactmomenten met verzoekster blijkt dat zij blijft herhalen dat zij niet weet wat ze moet doen, terwijl het college daar meerdere malen uitleg over heeft gegeven en zij bijgestaan wordt door een gemachtigde. Niet gebleken is dat verzoekster zich heeft ingespannen om aan de benodigde gegevens te komen.
6.4
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het college de aanvraag in redelijkheid buiten behandeling heeft kunnen stellen, nu verzoekster onvoldoende gegevens heeft overgelegd om te kunnen beoordelen of zij als ingezetene in de zin van artikel 1.2.2 van de Wmo kan worden beschouwd dan wel of zij in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving als bedoeld in artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo. Het bestreden besluit zal naar verwachting in bezwaar in stand blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 2 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.