Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
voor de levensverzekering vanaf de eerste premiebetaling jaarlijks premies zijn voldaan waarbij de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste, of
voor de levensverzekering ten minste vijftien jaar jaarlijks premies zijn voldaan waarbij de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste, of
de levensverzekering voldoet aan het bepaalde in artikel 76 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, waardoor de rente begrepen in een kapitaalsuitkering niet tot de inkomsten uit vermogen in de zin van die wet hoort, of
sprake is van een overeenkomst van levensverzekering als bedoeld in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, dan wel artikel 3.92, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. De rente begrepen in een kapitaalsuitkering uit levensverzekering die volgens de in het eerste lid, eerste volzin, bedoelde bepalingen tot de inkomsten behoort, wordt voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 aangemerkt als inkomen uit werk en woning.
Artikel 26a van de Wet IB 1964 luidde ten tijde van het afsluiten van de levensverzekering als volgt:
2. In afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, aanhef en onderdeel c, behoort niet tot de inkomsten uit vermogen rente begrepen in een kapitaalsuitkering uit levensverzekering bij in leven zijn door de verzekeraar voor zover:
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;