ECLI:NL:RBZWB:2022:1060

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 151 en 21_152
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over persoonsgebonden budget en aanslagen inkomstenbelasting

Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2018. De belanghebbende, moeder van een kind dat budgethouder is van een persoonsgebonden budget (PGB), heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de inspecteur zijn opgelegd. De inspecteur heeft een bedrag van € 10.400 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen, wat door de belanghebbende werd betwist.

Tijdens de zitting op 16 februari 2022 in Breda is de belanghebbende niet verschenen, terwijl de inspecteur wel aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur zijn bewijslast heeft voldaan, aangezien uit de rekeningafschriften van de belanghebbende blijkt dat zij PGB-betalingen heeft ontvangen die overeenkomen met het bedrag dat door de inspecteur is gecorrigeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht de aanslagen heeft gehandhaafd en heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de uitspraak geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/151 en 21/152
uitspraak van 2 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 december 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2018 opgelegde:
  • aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.710 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 248 (aanslagnummer [aanslagnummer]H.86.01);
  • aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) berekend naar een bijdrage-inkomen van € 10.400 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 3 (aanslagnummer [aanslagnummer]W.86.01.4).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2022 te Breda.
Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] .
Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2.Gronden

Feiten
2.1.
Belanghebbende is de moeder van [kind] (het kind). Het kind is sinds 2011 budgethouder van een persoonsgebonden budget (PGB).
2.2.
Volgens een door de Belastingdienst ontvangen renseignement van PGB-betalingen is in 2018 met betrekking tot de periode 1 januari tot en met 28 februari in totaal een bedrag van € 10.400 vanuit het PGB van het kind is uitbetaald aan belanghebbende.
2.3.
Volgens het overzicht inkomstenverhoudingen voor het jaar 2018 heeft belanghebbende in de periode 1 maart 2018 tot en met 31 december 2018 loon uit dienstbetrekking heeft genoten van het kind ten bedrage van € 26.310 (waarover € 5.907 aan loonheffing is ingehouden).
2.4.
Volgens belanghebbendes rekeningafschriften zijn door haar op 16 januari, 12 februari en 8 maart 2018 PGB-betalingen ontvangen van respectievelijk € 3.900, € 3.300 en € 3.200. Deze bedragen zijn geen onderdeel van het ontvangen loon.
2.5.
Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen dat als volgt is opgebouwd.
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 26.310
Aftrek specifieke zorgkosten
€ 1.533 (-/-)
Belastbaar inkomen werk en woning
€ 24.777
2.6.
De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2018 afgeweken van de aangifte. De inspecteur heeft daarbij een bedrag van € 10.400 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. Daarnaast heeft de inspecteur een aanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 10.400. Bij uitspraken op bezwaar zijn de aanslagen gehandhaafd.
Geschil
2.7.
In geschil is of de inspecteur terecht een bedrag van € 10.400 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking heeft genomen.
Beoordeling
2.8.
Op de inspecteur rust de bewijslast dat belanghebbende inkomsten heeft genoten die als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur voldaan aan zijn bewijslast. Uit de rekeningafschriften van belanghebbende – waarop de inspecteur zijn correctie heeft gebaseerd – blijkt immers dat belanghebbende de onder 2.5 genoemde bedragen aan PGB-betalingen heeft ontvangen die aansluiten bij het totaalbedrag van de correctie van € 10.400. De betwisting door belanghebbende onder verwijzing naar haar rekeningafschriften kunnen haar niet helpen, nu juist daaruit blijkt dat zij die bedragen heeft ontvangen. De inspecteur heeft dan ook terecht bij de aanslagen IB/PVV en Zvw een resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.
Conclusie
2.9.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 2 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,

de uitspraak te ondertekenen>
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.