4.3Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen volgt uit het zogenaamde 6-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen dan wel gelden. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden en voertuigen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
De feiten en omstandigheden
Het onderzoek tegen verdachte is gestart nadat er bij het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) informatie is binnengekomen dat verdachte een woonwagen liet bouwen die hij zou betalen met opbrengsten uit de hennephandel. Naar aanleiding van deze informatie zijn de politiesystemen geraadpleegd en is gebleken dat er ten aanzien van verdachte verschillende hennep-gerelateerde antecedenten, politieregistraties en criminele contacten stonden geregistreerd. Uit raadpleging van de politiesystemen bleek daarnaast dat door de gemeente [gemeente] in een civiele procedure een schadevergoeding aan verdachte is toegekend voor een bedrag van € 41.000,00. Dat bedrag is op 12 juni 2019 uitbetaald op de rekening van verdachte. Uit de door de woonwagenbouwer verstrekte gegevens is gebleken dat de aanneemsom voor de te bouwen woonwagen € 70.000,00 bedroeg en dat er een meerprijs is afgesproken voor extra materialen, te weten in totaal € 15.000,00. Uit de betalingsgegevens van de woonwagenbouwer blijkt dat er door verdachte in totaal in de periode van juni tot en met augustus 2019 in totaal € 56.000,00 aan de woonwagenbouwer is aanbetaald, waarvan
€ 41.000,00 contant en € 15.000,00 via bankbetaling. Uit de verstrekte gegevens van de bankrekening van verdachte is gebleken dat er op 27 juni 2019 een geldopname heeft plaatsgevonden van € 27.000,00. De biljetten waar verdachte de woonwagenbouwer vervolgens mee heeft betaald komen niet overeen met de biljetten die de woonwagenbouwer heeft afgestort. Verder ontvangt verdachte een uitkering en zorgtoeslag en zijn er geen gegevens bekend van erfenissen en of schenkingen. Er is dus niet gebleken van vermogen waaruit blijkt dat de aanschaf van een woonwagen door verdachte gefinancierd kon worden. Verdachte is uiteindelijk op 2 juni 2020 aangehouden op verdenking van witwassen. Bij de aanhouding van verdachte is nog een contant geldbedrag van € 2.770,00 aangetroffen.
Het vermoeden van witwassen
De rechtbank zal een onderscheid maken tussen de aanbetaling van € 56.000,00 die door verdachte aan de woonwagenbouwer is gedaan en het geldbedrag dat onder verdachte is aangetroffen bij de aanhouding.
Ten aanzien van de aanbetaling van de woonwagen van in totaal € 56.000 overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat € 41.000 van de aanbetaling verklaard kan worden vanuit de schadevergoeding die verdachte in het kader van de civiele procedure tegen de gemeente [gemeente] heeft ontvangen. Een deel van dit bedrag heeft verdachte contant opgenomen. Dat de coupures waarmee verdachte de woonwagenbouwer heeft betaald niet overeenkomen met de coupures die uiteindelijk door de woonwagenbouwer zijn gestort, doet hier niet aan af. Er is geen nader onderzoek naar de inhoud van de kas van de woonwagenbouwer gedaan en op basis van het dossier kan dus niet worden vastgesteld met welke coupures verdachte de woonwagenbouwer heeft betaald en of de woonwagenbouwer ook exact die coupures heeft afgestort of nog over andere coupures beschikte.
Ten aanzien van de resterende € 15.000,00 van de aanbetaling, stelt de rechtbank vast dat op de inkomens- en vermogenspositie van verdachte het bezit van een dergelijk hoog geldbedrag niet kan verklaren. Daar komt bij dat de bedragen kort na elkaar contant aan de woonwagenbouwer zijn betaald. Dit, in combinatie met de TCI-informatie en de informatie uit de politiesystemen, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat er geen of onvoldoende bewijsvermoeden gepresenteerd is tijdens de politieverhoren om een verklaring van verdachte te verlangen.
Tot slot is er nog het bedrag van € 2.770,00 dat tijdens de aanhouding onder verdachte is aangetroffen. Ook hiervoor geldt dat het op zak hebben van een dergelijk geldbedrag, dat niet door de inkomens- en vermogenspositie van verdachte verklaard kan worden, een vermoeden van witwassen oplevert.
Verklaring herkomst geldbedragen
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen ten aanzien van voornoemde geldbedragen is het aan de verdachte om dit vermoeden te ontzenuwen. Van verdachte mag een verklaring worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Ten aanzien van de € 15.000,00 is door de verdachte ter zitting verklaard dat de contante bedragen waar hij over kon beschikken, afkomstig waren uit aan hem verstrekte leningen. Namens verdachte is op 16 februari 2022 een aantal stukken verstrekt dat ziet op deze leningen. Uit deze stukken blijkt dat verdachte in totaal een bedrag van € 9.500,00 geleend heeft. Verder heeft verdachte verklaard dat hij nog een bedrag van ongeveer € 4.000,00 van zijn vader heeft geleend, maar dat dit een mondelinge overeenkomst betrof en dat hiervan geen document is opgemaakt. De verstrekte leningsovereenkomsten lijken de verklaring van verdachte te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van verdachte daarom niet, zonder nader onderzoek, zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden gesteld. Dit geldt ook voor de verklaring van verdachte over de lening die hij bij zijn vader heeft afgesloten.
Ten aanzien van de € 2.770,00 is door de verdachte ter zitting verklaard dat hij dit geld in bewaring had voor zijn moeder. Dit was op haar verzoek: zij had haar auto verkocht en wilde dat verdachte hiervan voor haar een goudstaaf ging kopen in Antwerpen. Om deze verklaring te onderbouwen is namens de verdachte een screenshot van een [bank] -rekening van de moeder van verdachte overgelegd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het screenshot niet blijkt dat dit de rekening van de moeder betreft. Uit het overzicht blijkt echter dat op 12 mei 2020 een bedrag van € 7.800,00 op een rekening is gestort door [naam] en dit geldbedrag die dag ook is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat op basis hiervan weliswaar niet kan worden vastgesteld dat dit de rekening van de moeder van verdachte betreft, maar dat daarvoor wel aanwijzingen bestaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, zij het pas ter zitting, voor beide geldbedragen een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat de geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn. Het ligt vervolgens op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar de herkomst van de geldbedragen. In de namens verdachte overgelegde stukken heeft de officier van justitie geen aanleiding gezien om een aanhoudingsverzoek te doen om nader onderzoek te kunnen doen naar deze stukken. Nu nader onderzoek is nagelaten, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een geldbedrag heeft witgewassen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.