ECLI:NL:RBZWB:2022:1046

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
02-800431-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen poging tot doodslag en zware mishandeling, openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen

Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag, zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een geweldsincident op 4 mei 2014, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij een aanval op het slachtoffer, [aangever]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzet had op de dood van [aangever], waardoor hij werd vrijgesproken van de poging tot doodslag. Evenzo werd de verdachte vrijgesproken van zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld welk letsel door hem was veroorzaakt en welk letsel het gevolg was van een auto-ongeluk. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan openlijke geweldpleging in vereniging, aangezien hij een significante bijdrage had geleverd aan het geweld tegen [aangever]. De rechtbank hield rekening met de ernstige overschrijding van de redelijke termijn van bijna 5 jaar en 10 maanden, en legde een gevangenisstraf op van 46 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de zaak, inclusief de rol van de verdachte en de context van het geweld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800431-14
vonnis van de meervoudige kamer van 2 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980, te [geboorteplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de PI Dordrecht, Kerkeplaat 25, Dordrecht,
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 februari 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman, mr. G.J.P.M. Mooren. De officier van justitie, mr. D.A. van den Hout, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander heeft geprobeerd [aangever] te doden door hem met een mes, een hamer en een uitdraaislinger tegen het hoofd en lichaam te slaan en/of te steken en te trappen, subsidiair dat hij samen met een ander [aangever] zwaar heeft mishandeld, meer subsidiair dat hij in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de redelijke termijn van berechting extreem is overschreden. Daarbij wordt een beroep gedaan op artikel 6 van het EVRM en gewezen op een recent vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2022:436.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat er, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, geen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring. Zij wijst erop dat het Openbaar Ministerie in dergelijke zaken in hoger beroep gaat, als het niet om niet-ontvankelijkverklaring heeft verzocht. Naar de mening van de officier van justitie kan voldoende compensatie worden geboden in vermindering van de uiteindelijke strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de redelijke termijn is gaan lopen op 4 mei 2014, zodat deze ten tijde van dit vonnis met (bijna) 5 jaar en 10 maanden is overschreden. Deze overschrijding is niet veroorzaakt door de complexiteit van de zaak, noch door de verdediging, en komt dan ook voor rekening van het Openbaar Ministerie. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is een overschrijding van de redelijke termijn echter op zichzelf geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring. Dat kan wellicht anders zijn als er andere, bijkomende omstandigheden zijn, maar die ziet de rechtbank in dit geval niet, anders dan in de uitspraak waar de verdediging naar verwijst. Daarin was sprake van een jeugdzaak, waarin door de overschrijding van de redelijke termijn ook de waarheidsvinding in het gedrang was gekomen. In dit geval is niet aannemelijk geworden dat het tijdsverloop gevolgen heeft gehad voor de bewijspositie van verdachte. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op niet-ontvankelijkheid. Wel zal bij een eventuele strafoplegging rekening worden gehouden met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn.
Nu ook verder niet is gebleken van enig ander beletsel daarvoor, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Ondanks de door verdachte tegenover de politie ter plaatse gedane uitlatingen “ik maak hem dood” en de omstandigheid dat verdachte [aangever] (hierna: [aangever] ), samen met [medeverdachte] , heeft afgetuigd terwijl hij klem zat in een voertuig, acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op de dood van [aangever] .
Gelet op het toegepaste geweld en de omstandigheid dat er voorwerpen zijn gebruikt door verdachte en zijn mededader, acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling (het subsidiaire tenlastegelegde). Zij baseert zich daarbij op de verklaring van [aangever] dat hij meerdere keren werd geslagen, getrapt en gestoken, die ondersteund wordt door diverse getuigenverklaringen en het aantreffen van een uitdraaislinger en een hamer met daarop het DNA van [aangever] . Ook het geheel aan letsel dat bij [aangever] is vastgesteld en dat niet volledig kan worden verklaard door het auto-ongeval waarbij hij, voorafgaand aan de geweldpleging, betrokken was, legt de officier van justitie ten grondslag aan wat volgens haar bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van poging tot doodslag en wijst daarbij op het feit dat niet kan worden vastgesteld welk letsel bij [aangever] is veroorzaakt door het ongeval en welk niet. Als verdachte al enig aandeel heeft gehad in het veroorzaken van letsel bij [aangever] , dan heeft dat zeker geen zwaar lichamelijk letsel opgeleverd.
Ten aanzien van het tweede subsidiair tenlastegelegde, het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank zal eerst bespreken wat er volgens haar op 4 mei 2014 heeft plaatsgevonden, waarbij de verklaringen van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] alsmede [aangever] en de getuigen zijn betrokken. De rechtbank zal daarbij voornamelijk ingaan op het aandeel van verdachte bij deze gebeurtenissen. Vervolgens zal de rechtbank vaststellen tot welke strafbare feiten het gedrag van verdachte heeft geleid.
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat er op 4 mei 2014, rond 20:00 uur een geweldsincident heeft plaatsgevonden voor café [naam 1] in Sint Willebrord tussen verdachte en [naam 2] , de broer van [aangever] . Volgens verdachte werd hij door [naam 2] bedreigd met een mes, waarna hij hem een klap heeft verkocht. Verdachte is vervolgens, samen met zijn ouders en medeverdachte [medeverdachte] , vertrokken in een donkerkleurige Mercedes.
[aangever] had gezien dat zijn broer bloedend en bewusteloos op de grond lag voor het café, is erop gewezen dat de mensen in de donkerkleurige Mercedes daarbij betrokken zouden zijn en is, nadat hij vergeefs had geprobeerd die Mercedes te laten stoppen, in de Chevrolet van zijn broer gestapt en heeft de achtervolging ingezet. [aangever] heeft met hoge snelheid – al rijdend op de A58 in de richting van Breda – zeer gevaarlijk verkeersgedrag vertoond en diverse inhaalmanoeuvres verricht om de Mercedes te naderen. Nadat de Chevrolet de Mercedes had benaderd heeft [aangever] deze – met hoge snelheid – van achteren en aan de zijkant (links achter) aangereden. De Mercedes begon hierdoor te spinnen en is op de busbaan naast de snelweg terecht gekomen.
[aangever] heeft vervolgens de Chevrolet op de snelweg gekeerd en is tegen het verkeer in naar de inrit van de busbaan gedraaid en vervolgens – opnieuw met hoge snelheid – in de richting van de Mercedes gereden, waarbij de Chevrolet de Mercedes en de geluidswal heeft geraakt en uiteindelijk bovenop de Mercedes is beland. De inzittenden van de Mercedes hadden het voertuig vlak voor deze laatste aanrijding kunnen verlaten. [aangever] kwam door deze aanrijdingen klem te zitten in de Chevrolet.
Over wat vervolgens heeft plaatsgevonden, hebben verdachte en [aangever] uiteenlopend verklaard. Volgens [aangever] is hij – nadat hij met de Chevrolet bovenop de Mercedes was beland – door meerdere personen van twee kanten (links en rechts) zwaar mishandeld, waarbij hij werd geslagen met de hand en met een krik, werd getrapt en werd gestoken met een mes. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij [aangever] alleen een klap heeft gegeven, maar geen voorwerp heeft vastgehad om mee te slaan of steken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat zowel verdachte als [medeverdachte] op 4 mei 2014 op de A58 geweld heeft hebben uitgeoefend tegen [aangever] . Ondanks de ontkenning van verdachte dat hij met een voorwerp geslagen of gestoken zou hebben, acht de rechtbank ook dit wettig en overtuigend bewezen op basis van de verklaring van [aangever] , die niet alleen ondersteuning vindt in diverse getuigenverklaringen, maar ook in het bij hem geconstateerde letsel, in het feit dat er in de nabije omgeving van de Chevrolet een uitdraaislinger en in de kofferbak van de Mercedes een hamer zijn aangetroffen met daarop het bloed van [aangever] en in de aangetroffen bloedspatten op de kleding van verdachte. Op basis van deze bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte [aangever] heeft geslagen met de hand en heeft geslagen of gestoken met een (scherp) voorwerp. Van de medeverdachte kan worden vastgesteld dat hij [aangever] heeft geslagen, zowel met blote hand als met een voorwerp, en heeft getrapt door het open raam.
Kwalificatie
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe de gedragingen van verdachte gekwalificeerd moeten worden.
Poging tot doodslag (primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte niet kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag, nu niet is gebleken dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [aangever] , ook niet in voorwaardelijke zin.
Gelet hierop zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, het medeplegen van poging tot doodslag.
Zware mishandeling (subsidiair)
Anders dan door de officier van justitie is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat het geheel van handelen van verdachte niet is te kwalificeren als zware mishandeling. Hoewel het geheel aan letsel dat bij [aangever] is geconstateerd, als zwaar lichamelijk letsel bestempeld dient te worden, bevat het dossier te weinig informatie om met zekerheid vast te kunnen stellen welk letsel door de aanrijding is veroorzaakt en welk letsel door handelen van verdachte en [medeverdachte] veroorzaakt is. Blijkens zijn verhoor gaat [aangever] er in ieder geval zelf van uit dat de beenbreuken die hij heeft opgelopen niet door het handelen van verdachte en [verdachte] is veroorzaakt. Dit letsel past ook meer bij het ongeval, waarbij [aangever] klem kwam te zitten, dan bij het door verdachte en [verdachte] toegepaste geweld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat dit letsel is veroorzaakt door het auto-ongeval. Verder ontbreekt het in het dossier aan informatie over het herstel van [aangever] en eventueel blijvend letsel. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat sprake is van als zwaar lichamelijk dat door verdachte en [medeverdachte] is toegebracht. Gelet hierop zal verdachte ook worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit, het medeplegen van zware mishandeling.
Openlijke geweldpleging (meer subsidiair)
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging in vereniging, is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte [aangever] op de openbare weg heeft geslagen met de hand en heeft geslagen of gestoken met een (scherp) voorwerp. Daarnaast is ook door [medeverdachte] geweld toegepast tegen [aangever] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat tegen [aangever] werd gebruikt. Bij openlijke geweldpleging in vereniging maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, zodat het geweld gepleegd door de medeverdachte ook voor rekening van verdachte komt.
Gelet hierop acht de rechtbank de meer subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
Wel zal de rechtbank in de bewezenverklaring uitgaan van pleegplaats Nederland, nu haar ambtshalve bekend is dat de feiten 2 en 3 niet in Etten-Leur plaatsvonden, maar in Breda.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Tweede subsidiair
op 04 mei 2014, in Nederland, met een ander, op de openbare weg, de (busbaan van de) autosnelweg A58, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , welk geweld bestond uit het
- slaan en
- trappen en
- met een scherp/snijdend en/of puntig voorwerp, snijden en/of steken en
- met een hamer slaan en
- met een uitdraaislinger (van een autokrik) slaan en/of steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Daarbij is gesteld dat direct voorafgaand aan de gedragingen van verdachte sprake was van twee of drie “moordaanslagen” op verdachte door [aangever] . Hierdoor was sprake van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden, omdat er bij verdachte geen sprake was van een dusdanige gemoedstoestand die ten grondslag lag aan zijn handelen, maar van een afrekening.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte (en de andere inzittenden van de Mercedes) direct voorafgaand aan het door hen op [aangever] toegepaste geweld door [aangever] zijn aangevallen. In eerste instantie doordat [aangever] op de snelweg met zijn Chevrolet opzettelijk achterop de Mercedes reed, en vervolgens toen ze op de busbaan stilstonden, doordat [aangever] met zijn auto op hen afreed. Daarbij was sprake van een noodweersituatie. Maar die noodweersituatie was geëindigd op het moment dat de Chevrolet bovenop de Mercedes tot stilstand was gekomen; [aangever] zat vast in zijn auto en kon dus voor verdachten geen gevaar meer vormen.
Voor de rechtbank staat ook vast dat bij verdachten sprake was van een hevige gemoedsbeweging, die veroorzaakt was door de aanval van [aangever] direct daaraan voorafgaand. Dat blijkt ook wel uit de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse, die constateren dat de drie mannen, met name verdachte, niet rustig waren te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte echter geen geslaagd beroep op noodweerexces toe, nu sprake is van een reactie – na het beëindigen van de noodweersituatie – die niet gericht was op verdediging, maar louter op vergelding. Dat blijkt uit de uiterst agressieve manier waarop het geweld werd toegepast, met behulp van onder andere een hamer en een uitdraaislinger, tegen de inmiddels weerloze [aangever] , die klem zat in zijn auto. En met name ook uit de herhaalde uitlatingen van verdachte ter plaatse: “Ik maak hem dood” en “Ik maak hem helemaal kapot”. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Nu ook verder niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Voor het subsidiair tenlastegelegde vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Daarbij heeft zij rekening gehouden met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de orde is, dat er sprake is van medeplegen, met het aandeel van [aangever] in het geheel en met de forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank van mening is dat er een straf opgelegd dient te worden voor het meer subsidiair tenlastegelegde, is de verdediging van mening dat er – rekening houdend met de extreme overschrijding van de redelijke termijn, de omstandigheid dat artikel 63 Sr (meermalen) van toepassing is en dat verdachte nog altijd last, pijn en hinder ondervindt van het – als gevolg van de aanrijdingen door [aangever] – opgelopen letsel – kan worden volstaan met een gevangenisstraf van gelijke duur als de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 46 dagen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijk geweld. Zij hebben de bestuurder van een auto die na een ongeval klem zat in zijn auto, zwaar toegetakeld met een hamer, een uitdraaislinger van een krik en een scherp voorwerp.
Maar daar ging wel iets aan vooraf. De man had hen namelijk eerst op de snelweg twee maal aangereden en toen zij waren gestopt bij een bushalte naast de snelweg, kwam de man hen weer achterna en reed met hoge snelheid af op hun auto, waarna zijn auto eindigde bovenop hun auto. Dit alles moet voor hen zeer bedreigend zijn geweest. De rechtbank begrijpt dan ook zeker hun woede tegen deze man, maar het door hen toegepaste geweld ging alle perken te buiten. Zij zijn volledig losgegaan op de man die klem zat in zijn auto en zich niet kon verdedigen en hebben hem afgetuigd met hun handen en met gereedschappen en hem getrapt. Dit is voor de man uiteraard zeer beangstigend geweest, maar ook voor de mensen die hiervan getuige waren. Zoals een getuige verklaarde: “het leek alsof ze hem dood trapten”. De rechtbank merkt dit geweld dan ook aan als een ernstig feit.
De rechtbank heeft voor de strafbepaling ook gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in de tussentijd is veroordeeld tot lange gevangenisstraffen, zodat artikel 63 Sr nadrukkelijk van toepassing is.
Verder is in deze zaak sprake van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn met 5 jaar en 10 maanden.
Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS is het uitgangspunt bij openlijk geweld met licht letsel een taakstraf van 150 uur. Gelet op het forse letsel en het gebruik van meerdere voorwerpen, zou in dit geval een gevangenisstraf van meerdere maanden in de rede liggen. Toch zal de rechtbank verdachte niet terug sturen naar de gevangenis, gelet op de aanleiding voor het geweld, de toepassing van artikel 63 Sr en de ernstige overschrijding van de redelijke termijn. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van 46 dagen passend is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tweede subsidiair tenlastegelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 46 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. R.P. Broeders en mr. D. Fontein, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop en mr. U.F.B. van Berkel-de Jongh, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op
2 maart 2022.
Mr. Fontein en de griffier, mr. Van Berkel-de Jongh zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.