4.3.2De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank zal eerst bespreken wat er volgens haar op 4 mei 2014 heeft plaatsgevonden, waarbij de verklaringen van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] alsmede [aangever] en de getuigen zijn betrokken. De rechtbank zal daarbij voornamelijk ingaan op het aandeel van verdachte bij deze gebeurtenissen. Vervolgens zal de rechtbank vaststellen tot welke strafbare feiten het gedrag van verdachte heeft geleid.
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat er op 4 mei 2014, rond 20:00 uur een geweldsincident heeft plaatsgevonden voor café [naam 1] in Sint Willebrord tussen verdachte en [naam 2] , de broer van [aangever] . Volgens verdachte werd hij door [naam 2] bedreigd met een mes, waarna hij hem een klap heeft verkocht. Verdachte is vervolgens, samen met zijn ouders en medeverdachte [medeverdachte] , vertrokken in een donkerkleurige Mercedes.
[aangever] had gezien dat zijn broer bloedend en bewusteloos op de grond lag voor het café, is erop gewezen dat de mensen in de donkerkleurige Mercedes daarbij betrokken zouden zijn en is, nadat hij vergeefs had geprobeerd die Mercedes te laten stoppen, in de Chevrolet van zijn broer gestapt en heeft de achtervolging ingezet. [aangever] heeft met hoge snelheid – al rijdend op de A58 in de richting van Breda – zeer gevaarlijk verkeersgedrag vertoond en diverse inhaalmanoeuvres verricht om de Mercedes te naderen. Nadat de Chevrolet de Mercedes had benaderd heeft [aangever] deze – met hoge snelheid – van achteren en aan de zijkant (links achter) aangereden. De Mercedes begon hierdoor te spinnen en is op de busbaan naast de snelweg terecht gekomen.
[aangever] heeft vervolgens de Chevrolet op de snelweg gekeerd en is tegen het verkeer in naar de inrit van de busbaan gedraaid en vervolgens – opnieuw met hoge snelheid – in de richting van de Mercedes gereden, waarbij de Chevrolet de Mercedes en de geluidswal heeft geraakt en uiteindelijk bovenop de Mercedes is beland. De inzittenden van de Mercedes hadden het voertuig vlak voor deze laatste aanrijding kunnen verlaten. [aangever] kwam door deze aanrijdingen klem te zitten in de Chevrolet.
Over wat vervolgens heeft plaatsgevonden, hebben verdachte en [aangever] uiteenlopend verklaard. Volgens [aangever] is hij – nadat hij met de Chevrolet bovenop de Mercedes was beland – door meerdere personen van twee kanten (links en rechts) zwaar mishandeld, waarbij hij werd geslagen met de hand en met een krik, werd getrapt en werd gestoken met een mes. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij [aangever] alleen een klap heeft gegeven, maar geen voorwerp heeft vastgehad om mee te slaan of steken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat zowel verdachte als [medeverdachte] op 4 mei 2014 op de A58 geweld heeft hebben uitgeoefend tegen [aangever] . Ondanks de ontkenning van verdachte dat hij met een voorwerp geslagen of gestoken zou hebben, acht de rechtbank ook dit wettig en overtuigend bewezen op basis van de verklaring van [aangever] , die niet alleen ondersteuning vindt in diverse getuigenverklaringen, maar ook in het bij hem geconstateerde letsel, in het feit dat er in de nabije omgeving van de Chevrolet een uitdraaislinger en in de kofferbak van de Mercedes een hamer zijn aangetroffen met daarop het bloed van [aangever] en in de aangetroffen bloedspatten op de kleding van verdachte. Op basis van deze bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte [aangever] heeft geslagen met de hand en heeft geslagen of gestoken met een (scherp) voorwerp. Van de medeverdachte kan worden vastgesteld dat hij [aangever] heeft geslagen, zowel met blote hand als met een voorwerp, en heeft getrapt door het open raam.
Kwalificatie
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe de gedragingen van verdachte gekwalificeerd moeten worden.
Poging tot doodslag (primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte niet kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag, nu niet is gebleken dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [aangever] , ook niet in voorwaardelijke zin.
Gelet hierop zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, het medeplegen van poging tot doodslag.
Zware mishandeling (subsidiair)
Anders dan door de officier van justitie is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat het geheel van handelen van verdachte niet is te kwalificeren als zware mishandeling. Hoewel het geheel aan letsel dat bij [aangever] is geconstateerd, als zwaar lichamelijk letsel bestempeld dient te worden, bevat het dossier te weinig informatie om met zekerheid vast te kunnen stellen welk letsel door de aanrijding is veroorzaakt en welk letsel door handelen van verdachte en [medeverdachte] veroorzaakt is. Blijkens zijn verhoor gaat [aangever] er in ieder geval zelf van uit dat de beenbreuken die hij heeft opgelopen niet door het handelen van verdachte en [verdachte] is veroorzaakt. Dit letsel past ook meer bij het ongeval, waarbij [aangever] klem kwam te zitten, dan bij het door verdachte en [verdachte] toegepaste geweld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat dit letsel is veroorzaakt door het auto-ongeval. Verder ontbreekt het in het dossier aan informatie over het herstel van [aangever] en eventueel blijvend letsel. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat sprake is van als zwaar lichamelijk dat door verdachte en [medeverdachte] is toegebracht. Gelet hierop zal verdachte ook worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit, het medeplegen van zware mishandeling.
Openlijke geweldpleging (meer subsidiair)
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging in vereniging, is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte [aangever] op de openbare weg heeft geslagen met de hand en heeft geslagen of gestoken met een (scherp) voorwerp. Daarnaast is ook door [medeverdachte] geweld toegepast tegen [aangever] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat tegen [aangever] werd gebruikt. Bij openlijke geweldpleging in vereniging maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, zodat het geweld gepleegd door de medeverdachte ook voor rekening van verdachte komt.
Gelet hierop acht de rechtbank de meer subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
Wel zal de rechtbank in de bewezenverklaring uitgaan van pleegplaats Nederland, nu haar ambtshalve bekend is dat de feiten 2 en 3 niet in Etten-Leur plaatsvonden, maar in Breda.