ECLI:NL:RBZWB:2022:1022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
02-197464-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en belaging van een advocaat door verdachte met meer dan 70 beledigende of dreigende berichten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en belaging van zijn voormalig advocaat. De verdachte heeft in de periode van 1 juli 2021 tot en met 23 juli 2021 meer dan 70 beledigende en dreigende berichten gestuurd naar de aangeefster, wat leidde tot een redelijke vrees voor haar veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met de dood en belaging, maar sprak hem vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging. De rechtbank overwoog dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problemen, en legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een vrijheidsbeperkende maatregel die hem verbood contact op te nemen met de aangeefster en zich in de nabijheid van haar kantoor te bevinden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact die deze op de aangeefster hadden gehad, en nam de eerdere veroordelingen van de verdachte mee in de strafoplegging. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 38v, 38w, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-197464-21
vonnis van de meervoudige kamer van 9 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught,
raadsman mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 26 januari 2022, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 1 juli 2021 tot en met 23 juli 2021 schuldig heeft gemaakt aan:
1) bedreiging met de dood of zware mishandeling van zijn advocaat, zijn familie en politieagenten;
2) stalking van zijn advocaat door haar veelvuldig te mailen, te bellen en berichten te sturen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen uit het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en bepleit vrijspraak. Met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde kunnen de zich in het dossier bevindende spraakberichten niet tot het bewijs worden gebezigd, omdat deze niet op rechtmatige wijze zijn verkregen. Verder zijn de uitingen die zijn gedaan door verdachte inhoudelijk gezien geen strafrechtelijke bedreigingen en ontbreekt bij verdachte het opzet op de bedreiging. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde is de verdediging van mening dat het inherent is aan het zijn van de advocaat van een verdachte dat van die verdachte berichten worden ontvangen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Onrechtmatig verkregen bewijs met betrekking tot de spraakberichten?
De rechtbank begrijpt uit hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht dat een beroep wordt gedaan op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de verdediging is sprake van een onherstelbaar vormverzuim omdat de spraakberichten in strijd met de gedragsregels die gelden voor advocaten, zijn opgenomen door aangeefster en vervolgens zijn toegevoegd aan het dossier. Dit vormverzuim moet volgens de verdediging leiden tot bewijsuitsluiting van de spraakberichten.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Niet is gebleken dat aangeefster geluidsopnamen heeft gemaakt van de verdachte. De zich in het dossier bevindende spraakberichten van verdachte zijn door hemzelf opgenomen en per email door hemzelf verstuurd aan aangeefster. Door deze spraakberichten vervolgens ter beschikking te stellen aan de politie in het kader van een aangifte is niet gehandeld in strijd met enig strafrechtelijk voorschrift. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Bedreiging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Voorwaardelijk opzet is daarvoor voldoende.
De gedachtestreepjes één tot en met vijf van het onder feit 1 ten laste gelegde bevatten algemene bewoordingen waarin verdachte schrijft dat hij iemand gaat vermoorden, doodschieten, doodslaan of doodsteken. Dit zijn geen bewoordingen die bij aangeefster een concrete vrees kunnen opleveren dat haar wat aangedaan zou worden door verdachte. Verdachte wordt van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Het achtste gedachtestreepje bevat uitlatingen van verdachte die als dreigend van aard kunnen worden opgevat richting zijn familie. Aan de hand van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat de familie dan wel een familielid van verdachte op de hoogte is geraakt van deze bewoordingen. Daarmee is niet komen vast te staan dat deze op zichzelf wel dreigende bewoordingen de familie dan wel een familielid hebben bereikt. Verdachte dient van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Het negende gedachtestreepje bevat uitlatingen die zijn gedaan in algemene bewoordingen richting de politie en zijn niet gericht tegen (een) concrete politiemedewerker(s). Het dossier bevat verder ook geen verklaring van een politiemedewerker of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat hij of zij zich door de uitlatingen bedreigd voelde. Verdachte dient dan ook van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de uitlatingen van verdachte zoals verwoord onder de gedachtestreepjes zes en zeven geldt het volgende. Gelet op de inhoud van deze door verdachte verstuurde spraakberichten in samenhang met het noemen van “ [plaats] ” (waar het kantoor van aangeefster is gevestigd) en de woorden “jullie”, “wraak” en “iedereen afmaak die hier mijn leven nog steeds wil kapotmaken”, is de rechtbank van oordeel dat deze uitlatingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat aangeefster, als zijn toenmalig advocaat, kennis had van de persoon van verdachte en de inhoud van de rapportages die over hem zijn uitgebracht, waaruit onder andere naar voren komt dat sprake is van een hoog recidive risico en dat escalatie niet geheel is uit te sluiten.
Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de omstandigheden en de context waaronder deze bedreigingen zijn gedaan, verdachte willens en weten de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij bij aangeefster de redelijke vrees zou opwekken dat zij het leven zou verliezen. Hij heeft onder meer verklaard zich op deze wijze te zijn gaan uiten omdat hij hulp wilde en deze niet kreeg.
Voor wat betreft de bewezenverklaarde periode gaat de rechtbank uit van de periode van 1 juli 2021 tot en met 14 juli 2021. Uit het dossier blijkt dat aangeefster de bedreiging onder gedachtestreepje zes heeft ontvangen op 12 juli 2021. Wanneer de bedreiging onder gedachtestreepje zeven is ontvangen door aangeefster volgt niet uit het dossier, maar wel is gebleken dat de verbalisant dit spraakbericht op 14 juli 2021 heeft beluisterd, zodat de bewezenverklaarde periode kan worden beperkt.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de onder gedachtestreepjes zes en zeven in de tenlastelegging onder feit 1 beschreven uitlatingen, telkens een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren. Ten aanzien van de uitlatingen onder de gedachtestreepjes één tot en met vijf, acht en negen dient verdachte te worden vrijgesproken.
Feit 2:
Belaging
Van belaging is sprake wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt, waardoor een inbreuk wordt gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Op basis van de verklaring van aangeefster en de inhoud van de (spraak)berichten, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de periode van 11 juli 2021 tot en met 23 juli 2021 schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster. In deze periode heeft verdachte meer dan 70 (spraak)berichten verstuurd aan aangeefster. Dit gebeurde meerdere malen gedurende de dag en de nacht. De berichten variëren van omvang; sommige berichten waren zeer omvangrijk, zoals de handgeschreven brief van 5 pagina’s als bijlage bij de e-mail van 11 juli 2021, of het ingesproken bericht van 22 minuten en 31 seconden van 13 juli 2021. Ook naar hun aard verschillen de berichten onderling, maar het kwam geregeld voor dat de inhoud van die berichten beledigend of (be)dreigend van aard was. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij met deze berichten probeerde te bewerkstelligen dat zijn advocaat voor hem in actie zou komen. Verdachte heeft aangeefster daarmee op een dusdanige indringende, intensieve en bedreigende wijze benaderd dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2021
tot en met 14 juli 2021 te Vlissingen en- Sint Jansteen, gemeente Hulst,
[aangeefster] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [aangeefster] middels e-mail en/of geluidsfragmenten dreigend
de woorden toe te voegen:
- " Misschien is het tijd, dat ik een wapen ga regelen, en effe naar
Terneuzen kom en vervolgens de auto pak en naar Sint Jansteen ga en
vervolgens iedereen afmaak die hier mijn leven nog steeds wil kapot
maken. Misschien is dat een betere optie, dan zelfmoord...", en
- " Ik heb binnen twee dagen een wapen maak je echt geen zoruge hoor...
dan kunnen we het ook gaan doen en dan schiet ik me daarna door me
eigen kankerkop ja?, maar dan neem ik eerst effe wraak voor wat jullie
mij allemaal hebben aangedaan TWAALEF JAAR LANG!!!",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
in de periode van 11 juli 2021 tot en met 23 juli 2021 te
Vlissingen en Sint Jansteen, gemeente Hulst,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster]
,
door die [aangeefster] veelvuldig te mailen en te bellen en berichten
te sturen
met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen, te
dulden en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd voor de duur van vijf jaren, met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van twee weken voor iedere keer dat verdachte zich niet aan de maatregel houdt, met een maximum van zes maanden. Gevorderd is aan die maatregel een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod ten aanzien van haar kantooradres te verbinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval van een veroordeling, de duur van een op te leggen gevangenisstraf niet langer zou moeten zijn dan de periode dat de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen en belaging van zijn voormalig advocaat, gedurende een periode van een paar weken. De rechtbank acht dit ernstige feiten. Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden vaak gedurende langere periode gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid. Dit blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen verklaring door aangeefster, waarin zij de impact benadrukt die de feiten hebben op haar.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van aangeefster en slechts oog heeft gehad voor zijn eigen gevoelens van woede, frustratie en ongenoegen. De verdachte heeft het feit dat het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak in de zaak tegen verdachte met parketnummer 02/201454-20 niet kunnen accepteren en heeft dit op obsessieve en volstrekt onacceptabele wijze afgereageerd op de aangeefster. De verdachte is blijkens zijn uitlatingen en houding ter terechtzitting (nog steeds) niet in staat zich enige voorstelling te maken van de gevolgen van zijn handelen voor aangeefster. Verdachte lijkt de reikwijdte, ernst en de gevolgen van zijn gedragingen niet te beseffen, zo valt (mede) uit zijn houding ter zitting af te leiden, hetgeen de rechtbank zorgelijk vindt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 30 september 2021, waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor bedreiging. De rechtbank weegt dit ten nadele van verdachte mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het PBC van 14 april 2021 dat over verdachte is opgesteld naar aanleiding van de strafzaak met parketnummer 02/201454-20. Uit het rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met schizotypische en borderline trekken, waarbij met name antisociale gedragingen en narcistische coping de aandacht trekken. Daarnaast is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik (ernstig, in remissie in een gereguleerde omgeving). Als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek kan verdachte niet goed in staat worden geacht zijn gedrag geheel in vrijheid te bepalen, waardoor het feit in verminderende mate aan hem moet worden toegerekend.
Hoewel dit rapport is opgesteld in een andere strafzaak ten behoeve van verdachte, acht de rechtbank voornoemde bevindingen ook relevant in deze strafzaak nu het in beide zaken gaat om soortgelijke feiten. De psychiater concludeert bovendien in het over deze strafzaak uitgebrachte trajectconsult van 2 augustus 2021, dat de door het PBC gestelde diagnosen nog steeds geldig zijn en ook bruikbaar aangezien het PBC rapport van recente datum is.
Gelet op de inhoud van het PBC rapport en het trajectconsult is de rechtbank van oordeel dat de feiten verdachte verminderd toegerekend kunnen worden. De rechtbank zal daar in strafmatigende zin rekening mee houden.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 11 januari 2022. In het reclasseringsrapport wordt geconcludeerd dat het risico op recidive hoog is. De reclassering adviseert bij een strafoplegging een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is voor de duur van acht maanden en dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie.
Vrijheidsbeperkende maatregel 38v Wetboek van Strafrecht
De strafbare gedragingen van de verdachte waren bewust gericht op aangeefster. Verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in het ongeoorloofde van zijn handelen. De rechtbank ziet, ter beveiliging van aangeefster daarom aanleiding om op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een verbod om zich te begeven in de straat waar het kantoor van aangeefster is gevestigd, te weten de [adres 2] te Sint Jansteen.
Voor iedere keer dat de verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van één week, met een maximum van zes maanden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38v, 38w, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht en zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:belaging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v WSr)
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de verdachte
- gedurende 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[aangeefster] , geboren op [geboortedag aangeefster] 1971 te [geboorteplaats aangeefster];
- zich gedurende die periode niet zal ophouden in de
[adres 2];
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Bethlehem, voorzitter, mr. J. Bergen en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder - van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 februari 2022.
Mr. Bethlehem is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.