ECLI:NL:RBZWB:2022:1015

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
02/996009-09
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn en valsheid in geschrifte in een zaak van gewoontewitwassen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2022, is de verdachte beschuldigd van gewoontewitwassen en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting in deze zaak fors is overschreden, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De verdachte is veroordeeld voor gewoontewitwassen van een bedrag van € 610.676,59 en medeplegen van gewoontewitwassen voor een bedrag van € 19.522,50. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan valsheid in geschrifte door het indienen van valse facturen ter verkrijging van een bouwdepot. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van vijf maanden had geëist, verlaagd vanwege de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/996009-09
vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1954 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Lelystad
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 6 en 7 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Y.V.J. Vermin, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 25 februari 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging, zoals die op 2 november 2020 is gewijzigd, is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een bedrag van € 806.820,34 en aan valsheid in geschrifte.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat sprake is van een grove schending van en een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijk proces, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming aan de belangen en het recht van verdachte op een eerlijk proces is tekortgedaan. Immers, alles in de voorbereiding, inclusief de (toegewezen) onderzoekswensen, had betrekking op de twee pijlers zoals die door het Openbaar Ministerie geformuleerd waren, te weten 1) de suikerfabrieken op Curaçao en de Turks and Caicos Islands (TCI) en 2) de valse leenovereenkomst met [bedrijf 5]. Door de verdenking vlak voor de zitting in november 2020 te wijzigen, is verdachte in een vrijwel onmogelijke positie gebracht. Ineens zijn allerlei zaken belangrijk geworden die dat gedurende de gehele looptijd van deze zaak vanaf 2012 niet waren, zoals financiële gegevens van vóór en tijdens de periode zoals die in de tenlastelegging is genoemd. Verdachte heeft die gegevens niet meer boven water kunnen halen en is daardoor in een zeer nadelige positie gebracht. Tot slot is de overschrijding van de redelijke termijn zodanig groot in deze zaak, dat dit alleen al voldoende is voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Van verdachte kan niet verwacht worden dat hij en anderen na zoveel tijd zich nog weten te herinneren hoe een en ander in detail is gelopen rond de decennium-wisseling en zelfs daarvoor.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zij ontvankelijk is. Weliswaar is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, maar dat is op zichzelf geen grond voor niet-ontvankelijkheid. Wel zal hier bij de strafeis in belangrijke mate rekening mee worden gehouden. Verder stelt de officier van justitie dat het onderzoek aanvankelijk op een andere basis was gestoeld. Echter na het verkrijgen van alle resultaten van het onderzoek waarin de verklaringen van verdachten zijn gevolgd, blijkt dat de verdachten toch onverklaarbaar vermogen hebben gehad waarvoor zij zelf geen goede verklaring hebben. Aan haar is de keuze hoe zij haar requisitoir wil inrichten en zij heeft gekozen voor de lijn van het zes-stappen-arrest, aldus de officier.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de redelijke termijn van berechting in deze zaak zeer fors is overschreden. Hoewel het een omvangrijk en complex dossier betreft waaraan langdurig en internationaal onderzoek ten grondslag heeft gelegen en waarin veel getuigen zijn gehoord, ook in het buitenland, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een uitzonderlijk lange overschrijding van de redelijke termijn. Dit gegeven leidt naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank wijst in dat kader op de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad waarin als uitgangspunt wordt geformuleerd dat - ook forse - overschrijdingen van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid kunnen leiden. Het feit dat er andersluidende jurisprudentie van lagere rechtspraak bestaat, maakt dit niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er ook geen bijkomende omstandigheden die in dit geval aanleiding zijn voor een ander oordeel. Over de late wijziging van de grondslag van de verdenking door de officier van justitie heeft de rechtbank op 2 november 2020 reeds geoordeeld dat de tenlastelegging leidend is voor de verdenking en dat voldoende helder is waarop deze berust, wanneer deze naast het dossier wordt gelegd. In de tenlastelegging wordt immers door het genoemde bedrag een duidelijke link gelegd met de kasopstelling in het dossier, waarbij notabene naar het documentnummer van de desbetreffende kasopstelling wordt verwezen. De wijziging van het uitgangspunt door de officier van justitie in 2020 levert dan ook geen wijziging van de grondslag van de tenlastelegging op en is evenmin reden voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie.
De rechtbank is wel van oordeel dat indien en voor zover het grote tijdsverloop gevolgen heeft gehad voor de bewijspositie van verdachte, dit in het voordeel van verdachte dient te worden meegewogen. Zij zal daar hierna nader op ingaan. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende tegemoetgekomen aan de belangen van verdachte. Zij ziet hierin dan ook geen aanleiding om af te wijken van de vaste jurisprudentie en verwerpt het verweer.
Nu ook verder niet is gebleken van enig ander beletsel daarvoor, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Voor feit 1 voert zij aan dat de beoordeling van de kasopstelling aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest maakt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. Vanwege de lange periode waarin dit heeft plaatsgevonden, is er sprake van gewoontewitwassen. Voor feit 2 verwijst de officier van justitie naar de facturen in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 omdat verdachte in het kader van de toets op basis van het zes-stappen-arrest een voldoende concrete en min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld. Door de LGO-regeling heeft hij fors geld met de suikerhandel verdiend. Dat geld is via de bank uitbetaald en vervolgens cash opgenomen. Daarnaast heeft hij inkomsten uit zijn werk als commissionair en ambulante handel gehad. Er werd in die tijd op grote schaal gehandeld en in contanten betaald. Verdachte kan van die verdiensten tot op de dag van vandaag leven. Ondanks de door het tijdsverloop welhaast onmogelijke positie van verdachte om die inkomsten en uitgaven aannemelijk te maken, is hij daar toch in geslaagd.
Voor feit 2 verwijst de verdediging naar de verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 1
4.3.1.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen voor feit 1 zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.1.2
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het tenlastegelegde geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen. De rechtbank zal in dat geval moeten vaststellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is
(stap 1).
Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen
(stap 2). Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen
(stap 3). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn
(stap 4). Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen
(stap 5). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden
(stap 6).
Bij de beoordeling van de verklaring van verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de witwasverdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
4.3.1.3
Vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat wat hierna wordt besproken feiten en omstandigheden oplevert die, in onderling verband en samenhang beschouwd, zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Verdachte heeft verklaard dat hij gedurende zijn hele leven vrijwel alles in contanten betaalt en hierin ook betaald wordt, met uitzondering van zijn verdiensten uit de suikerhandel. Bij een doorzoeking bij de (ex-)partner van verdachte is ruim € 80.000,- contant geld aangetroffen, waarvan verdachte verklaart dat dit bedrag van hem is. Bij verdachte thuis is ook ruim € 90.000,- contant geld aangetroffen. Het thuis bewaren van zulke grote hoeveelheden contant geld brengt veel (onnodig) risico met zich in tegenstelling tot het bewaren ervan op een bankrekening. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Daar komt bij dat verdachte in 2012 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 37 maanden voor drugsdelicten die zijn gepleegd in de periode 2001 tot en met 2006. Tot slot komt uit de kasopstelling in het dossier een onverklaarbaar groot verschil naar voren tussen de contante ontvangsten en contante uitgaven van verdachte van ruim 8 ton in euro’s.
4.3.1.4
Verklaring van verdachte en onderzoek door het Openbaar Ministerie
Verdachte heeft bij meerdere verhoren in 2012 verklaard dat hij tot 1996 werkzaamheden heeft verricht als commissionair en dat hij daarna veel geld heeft verdiend met de suikerhandel op Curaçao, met name in 1998, 1999 en 2003. In 2004 en 2005 heeft hij inkomsten gehad uit de suikerhandel op TCI. Alle inkomsten uit de suikerhandel, zowel salaris als winstuitkering en zowel op Curaçao als op TCI, heeft hij via de bank ontvangen. Verder heeft verdachte verklaard dat de contante stortingen die hij vanaf 2006 op zijn bankrekening heeft gedaan, afkomstig zijn van het geld dat hij heeft verdiend in de suikerhandel en als commissionair. Dit werk is hij gaan doen nadat de suikerhandel was gestopt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte slechts ten dele concreet en min of meer verifieerbaar is. De verklaring van verdachte dat hij veel geld heeft verdiend met de suikerhandel is namelijk grondig door het Openbaar Ministerie onderzocht, wat heeft geresulteerd in een omvangrijk dossier.
Hieruit volgt dat het suikerverwerkingsbedrijf van verdachte (en zijn medeverdachte) gedurende een bepaalde periode veel omzet heeft gedraaid en behoorlijk wat geld heeft opgeleverd. Verdachte heeft echter ook verklaard dat het geld dat hij met deze handel heeft verdiend, altijd via de bank aan hem is toegekomen. Met andere woorden: dit is geen verklaring voor de herkomst van de contante gelden zoals die blijken uit de kasopstelling en waar verdachte de beschikking over had. De verklaring die verdachte over de herkomst van deze contante gelden heeft gegeven, te weten het werk als commissionair, is door hem onvoldoende onderbouwd. Verdachte heeft in algemeenheden aangegeven dat hij daar contant geld mee heeft verdiend, maar heeft geen namen genoemd van mensen/partijen met wie hij gehandeld zou hebben, noch waar die handel precies uit heeft bestaan, laat staan wanneer concreet deze handel heeft plaatsgevonden. Eerst ter zitting is verdachte met een paar ondertekende, gelijkluidende verklaringen gekomen van vijf personen, waarin is aangegeven dat zij vanaf 1996 tot heden zaken hebben gedaan met verdachte en dat dit meestal contant is afgerekend. De rechtbank stelt voorop dat deze verklaringen veel te laat zijn overgelegd en daarom niet meer onderzocht kunnen worden, maar nog belangrijker, dat deze verklaringen in het geheel niet concreet zijn.
4.3.1.5
Kasopstelling
Volgens de door de FIOD opgestelde zogeheten eenvoudige kasopstelling in het dossier (D704) heeft verdachte in de periode van 2001 tot en met 23 mei 2012 veel meer contante uitgaven gedaan dan hij aan contante inkomsten heeft ontvangen. De rechtbank neemt bij haar beoordeling of sprake is van witwassen de kasopstelling als uitgangspunt en zal deze hierna bespreken. De rechtbank stelt vast dat de in de kasopstelling opgenomen posten en bedragen door de verdediging voor het overgrote deel niet zijn betwist.
Periode
Nu het wetsartikel inzake witwassen pas op 14 december 2001 in werking is getreden, heeft de officier van justitie gevorderd pas vanaf die datum het witwassen bewezen te verklaren.
Gelet op de datum van inwerkingtreding van het wetsartikel, kort voor de jaarwisseling, en daarnaast de problemen die het oplevert om de cijfers over (december) 2001 te splitsen, zal de rechtbank - in het voordeel van verdachte - uitgaan van de periode vanaf 1 januari 2002.
Beginsaldo
Overigens zal de rechtbank de contante opnames en uitgaven van 2001 wel in kaart brengen omdat deze van invloed zijn op het beginsaldo van de kasopstelling op 1 januari 2002.
Bij het bepalen van het beginsaldo is voorts van belang dat uit het dossier blijkt dat de suikerfabriek een periode zeer goed heeft gedraaid. Zo is er in één specifiek jaar (1999) een omzet gedraaid van 4 miljoen Amerikaanse dollars en een netto winst behaald van ruim 4 miljoen Antilliaanse guldens (ruim 2 miljoen euro). De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte hiervan, als mede-eigenaar van het bedrijf, profijt heeft gehad en zal om die reden ook de contante opnames die hij in 1999 en 2000 heeft gedaan, voor zover uit het dossier bekend, meenemen bij het bepalen van het beginsaldo.
Uit het dossier blijkt dat de Stichting [stichting] (hierna: [stichting] ) op 3 september 1999 is opgericht op Curaçao, dat verdachte de enige bestuurder hiervan is en dat hij de enige gemachtigde van twee bankrekeningen van deze stichting is. Aan een van deze bankrekeningen ( [nummer] ) zijn twee creditcards gekoppeld. De contante opnames die van deze bankrekening zijn gedaan voorafgaand aan de ten laste gelegde periode, zowel met de creditcard als op andere wijze, worden meegenomen bij het bepalen van het beginsaldo.
Berekening beginsaldo
opnames creditcard [stichting]
koers
datum
AH 277 NLG 1999
10.000,00
2,2037
€ 4.537,80
AH 277 NLG 2000
85.095,00
2,2037
€ 38.614,43
AH 277 NLG 2000
70.555,00
2,2037
€ 32.016,46
AH 277 ANG 2000
16.050,00
0,4888
01-04-2000
€ 7.856,48
opnames bankrekening [stichting]
AH 288 USD 1999
25.000,00
0,8814
03-12-1999
€ 22.035,00
1999
25.000,00
0,8814
07-12-1999
€ 22.035,00
2000
19.662,92
0,8816
24-02-2000
€ 17.334,83
Totaal opnames 1999-2000
€ 144.430,00
2001 eindsaldo
€ 22.312,47
Beginsaldo 2002
€ 166.742,47
Gelet op bovenstaande tabel gaat de rechtbank uit van een beginsaldo aan contanten bij verdachte op 1 januari 2002 van € 166.742,47.
Bankrekeningen [medeverdachte 1]
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn ex-partner [medeverdachte 1] gedurende de gehele tenlastegelegde periode heeft onderhouden. Dit wordt bevestigd door [medeverdachte 1] , die heeft verklaard dat al haar geld van verdachte afkomstig is. Om die reden worden de contante stortingen en opnames op de bankrekening van [medeverdachte 1] bij de kasopstelling betrokken.
Contante opnames
[verdachte] [rekening 1]
€ 209.950,06
creditcard [stichting] opnames
€ 25.130,00
creditcard [stichting] [casino]
€ 22.487,00
[medeverdachte 1] [rekening 2]
€ 8.770,00
Totale opnames
€ 266.337,06
Bovenstaande tabel laat het totaal zien van contante opnames die zijn gedaan in de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 mei 2012. De rechtbank komt, onder verwijzing naar de tabel in de bewijsmiddelenbijlage, op basis van document D-126, in de jaren 2008 en 2009 op een iets ander bedrag aan opnames dan de officier van justitie.
Contante stortingen
[verdachte] [rekening 1]
€ 210.250,00
[stichting] [rekening 3]
€ 1.500,00
België, rekening [naam 7] (helft)
€ 9.000,00
[medeverdachte 1] [rekening 4]
€ 2.924,31
[medeverdachte 1] [rekening 2]
€ 79.426,48
Totale contante stortingen
€ 303.100,79
Bovenstaande tabel laat het totaal zien van contante stortingen die zijn gedaan in de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 mei 2012. De rechtbank komt, onder verwijzing naar de tabel in de bewijsmiddelenbijlagen, op basis van document D-126, in de jaren 2004 en 2007 tot en met 2009 op een iets ander bedrag aan stortingen dan de officier van justitie.
Contante uitgaven
Mercedes SL 500 RY-408
€ 73.500,00
Mercedes ML 270
€ 72.968,88
BPM Mercedes SL 500
€ 17.845,00
Lening [naam 1]
€ 130.000,00
Overname [bedrijf 2]
€ 9.900,00
Huur [bedrijf 2]
€ 12.500,00
Aanzuiveren saldo [naam 7]
€ 10.000,00
Maandelijkse betaling [medeverdachte 2]
€ 150.000,00
Aflossing schuld [naam 2]
€ 33.588,05
[naam 6]
€ 72.295,00
aankoop Louis Vuitton
€ 1.370,00
Totale contante uitgaven
€ 583.966,93
Bovenstaande tabel laat het totaal zien van contante uitgaven die zijn gedaan in de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 mei 2012.
Contante ontvangsten
De totale contante ontvangsten van € 32.330,00 bestaan uit de opbrengst van de verkoop van de Mercedes ML270 in 2004.
Eindsaldo
Het eindsaldo bestaat uit het bedrag dat contant is aangetroffen in het huis van [medeverdachte 1] aan de [adres 2] en in het huis van verdachte aan de [adres 3] , beide te Breda. Op het bedrag dat aan de [adres 2] is aangetroffen, wordt € 3.000,- in mindering gebracht, nu dit geld toebehoort en ook al is teruggeven aan de vader van [medeverdachte 1] .
Bij het eindsaldo is ook een bedrag van € 30.000,- meegenomen dat volgens verdachte in een kluis op Curaçao ligt. Nu geen nader onderzoek is gedaan naar de inhoud van die kluis, ziet de rechtbank geen aanleiding om van de verklaring van verdachte ter zitting af te wijken.
Berekening onverklaarbare contanten
Dit alles leidt tot de volgende eindberekening.
Beginsaldo
€ 166.742,47
+ Totale contante ontvangsten
€ 32.330,00
+ Contante opnames
€ 266.337,06
- Eindsaldo
€ 208.540,90
= Besteedbaar
€ 256.868,63
- Contante stortingen
€ 303.100,79
- Totale contante uitgaven
€ 583.966,93
= Onverklaarbare contanten
€ 630.199,09
4.3.1.6
Van misdrijf afkomstig
Uit het uitgebreide financiële onderzoek dat door justitie is uitgevoerd, is niet gebleken dat verdachte op legale wijze de beschikking heeft gekregen over deze grote hoeveelheid contanten. Aangezien verdachte hier zelf ook geen concrete en verifieerbare verklaring voor heeft weten te geven, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
Gelet op de aard, omvang en duur hiervan acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.3.1.7
Medeplegen
Bij vonnis van heden is W. Hakkens veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen (met verdachte) over de periode van 8 april 2010 tot en met 23 mei 2012 voor een bedrag van € 19.522,50. Dit bedrag is een optelsom van de bedragen die in deze periode op haar bankrekening zijn gestort. Onder verwijzing naar dat vonnis acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich over diezelfde periode schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen samen met [medeverdachte 1] .
totaal witwasbedrag € 630.199,09
medeplegen [medeverdachte 1]
€ 19.522,50
plegen [verdachte] € 610.676,59
Dit betekent dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
  • het plegen van gewoontewitwassen voor een bedrag van € 610.676,59 in de periode van 1 januari 2002 tot 8 april 2010 en
  • het medeplegen van gewoontewitwassen voor een bedrag van € 19.522,50 in de periode van 8 april 2010 tot en met 23 mei 2012.
4.3.2
Feit 2 [1]
Uit het dossier is gebleken dat er door verdachte in oktober/november 2008 drie valse facturen van [bedrijf 3] [2] bij financieel adviesbureau [bedrijf 4] zijn ingeleverd ter verkrijging van een financiering uit een bouwdepot. [3] , [4] Op deze facturen [5] , [6] , [7] , voor een badkamer, een keuken en een groepenkast, staat vermeld dat deze contant zijn voldaan. Tegenover de FIOD heeft verdachte verklaard dat het bedrijf [bedrijf 3] hem niets zegt en dat hij geen badkamer, keuken en groepenkast heeft gekocht. [8] Ter zitting heeft verdachte verklaard dat deze facturen door [naam 4] voor hem zijn geregeld. Verdachte had het geld van het bouwdepot nodig en heeft toen deze facturen ingeleverd bij het adviesbureau [bedrijf 4] in Oosterhout. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij niets heeft betaald van deze facturen. [9] Met name gelet op deze verklaring van verdachte acht de rechtbank ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 14 december 2001 tot 8 april 2010, in Nederland en België en op Curaçao en de Turks en Caicos eilanden, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, door toen en daar een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van € 615.926,59 voorhanden te hebben, over te dragen en om te zetten, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
en
in de periode van 8 april 2010 tot en met 23 mei 2012, in Nederland en België en op Curaçao en de Turks en Caicos eilanden, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, door toen en daar een hoeveelheid geld van € 14.272,50 voorhanden te hebben, over te dragen en om te zetten, terwijl hij en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
in de periode van 26 oktober 2009 tot en met 30 november 2009 te Oosterhout, opzettelijk heeft afgeleverd en voorhanden gehad drie valse facturen (documenten D 326, D 327 en D 328 van het proces-verbaal) - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware zij echt en onvervalst, bestaande dat afleveren hieruit dat hij die facturen aan een medewerker van het financieel adviesbureau [bedrijf 4] heeft overhandigd en bestaande die valsheid hieruit dat in die facturen was vermeld dat het bedrijf [bedrijf 3] goederen aan hem, verdachte, had geleverd en dat hij, verdachte, die goederen (contant) had betaald, terwijl dat bedrijf in werkelijkheid geen goederen aan verdachte had geleverd en verdachte die goederen niet (contant) had betaald.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van voorarrest. Zij baseert zich daarbij op de richtlijnen voor fraude van het Openbaar Ministerie. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting past zij een strafvermindering toe van meer dan vijftig procent. Verder houdt zij rekening met artikel 63 Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, bepleit de verdediging, onder verwijzing naar de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, oplegging van een straf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een zeer lange periode van elf jaar schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van grote geldbedragen waardoor de herkomst daarvan is versluierd. Dit heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door valse facturen in te dienen voor een bouwdepot en daarvan vervolgens de uitkering te ontvangen. Daarmee heeft verdachte het vertrouwen dat in deze maatschappij in schriftelijke bewijsstukken gesteld moet kunnen worden, geschaad. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank ook rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt onder meer dat hij in 2012 voor drugsdelicten is veroordeeld tot 37 maanden gevangenisstraf en in 2019 voor witwassen tot 4 maanden gevangenisstraf, zodat artikel 63 Sr nadrukkelijk van toepassing is.
Gelet op de duur en de omvang van het witwassen is naar het oordeel van de rechtbank alleen een gevangenisstraf een gepaste straf. Kijkend naar de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake fraude zou bij witwassen met een dergelijke omvang het uitgangspunt een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden zijn.
Zoals hiervoor al is overwogen, dient er bij de strafoplegging voorts rekening te worden gehouden met het feit dat de redelijke termijn van berechting op grond van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is geschonden. In beginsel dient de behandeling van een strafzaak binnen twee jaar met een eindvonnis te zijn afgedaan na aanvang van de redelijke termijn. Bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de strafzaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de (voortvarendheid van de) wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, kunnen dat anders maken. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 23 mei 2012, de datum van inverzekeringstelling, en dat er in deze zaak ook sprake is geweest van bijzondere omstandigheden. Zo is sprake van een omvangrijke en complexe zaak met meerdere verdachten, waarin veel getuigen zijn gehoord, ook in het buitenland. Maar deze bijzondere omstandigheden kunnen de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak zeker niet rechtvaardigen. Dit vonnis wordt immers gewezen bijna 10 jaar na aanvang van de redelijke termijn. Er is sprake van een uitzonderlijk lange overschrijding van de redelijke termijn, die dient te leiden tot een zeer aanzienlijke korting bij de strafoplegging.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van officier van justitie in beginsel een passende straf is. Echter, vanwege het feit dat de rechtbank bij feit 1 tot een bewezenverklaring van een lager bedrag komt, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 63, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:gewoontewitwassen en medeplegen van gewoontewitwassen;
feit 2:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina uit het onderzoek Achterom met dossiernummer 43751 van de Belastingdienst/FIOD Haarlem, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 5257.
2.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 1] van 1 juni 2012, p. 4797 t/m 4799.
3.Het overzichtsproces-verbaal met pv code 2-0PV-V0, p. 102 t/m 109.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 5] van 30 mei 2012, p. 4789 en 4790.
5.Het geschrift, zijnde de factuur van [bedrijf 3] van 24 september 2008, p. 2744.
6.Het geschrift, zijnde de factuur van [bedrijf 3] van 29 september 2009, p. 2746.
7.Het geschrift, zijnde de factuur van [bedrijf 3] van 5 oktober 2009, p. 2748.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 31 mei 2012, p. 4058.
9.De ter terechtzitting van 6 december 2021 afgelegde verklaring van verdachte.