In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2022, is de verdachte veroordeeld voor medeplegen van gewoontewitwassen en witwassen. De zaak betreft een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die begon op 23 mei 2012, en pas bijna tien jaar later inhoudelijk werd behandeld. De rechtbank oordeelt dat, ondanks deze overschrijding, het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De verdachte had, gezien de omstandigheden, vragen moeten stellen over de herkomst van het geld dat zij van haar ex-partner ontving. De rechtbank concludeert dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was. De bewezenverklaring betreft een bedrag van € 19.522,50 voor gewoontewitwassen en € 80.590,90 voor witwassen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op gelijk aan het voorarrest van drie dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de beperkte rol van de verdachte in het geheel.