ECLI:NL:RBZWB:2022:1012

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
02/230396-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak wegens onvoldoende bewijs

In deze zedenzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1964 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met een minderjarige, [naam 1], die onder de zorg van de verdachte viel. De officier van justitie achtte het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat de verklaring van [naam 1] niet betrouwbaar was en onvoldoende ondersteund werd door ander bewijs.

De rechtbank oordeelde dat de verklaring van [naam 1] niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, zoals getuigenverklaringen van familieleden, die voornamelijk gebaseerd waren op wat zij van [naam 1] hadden gehoord. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen, waardoor het bewijs moeilijk te verkrijgen is. Artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering vereist dat de rechter niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van het slachtoffer.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd integraal vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde feit. De benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partijen in de kosten van de verdachte, die tot dat moment op nihil waren begroot.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/230396-21
vonnis van de meervoudige kamer van 1 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
bijgestaan door raadsvrouw mr. L.C.W. Wingens, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] behandeld, die ook bij de zitting aanwezig waren.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er - kort en feitelijk weergegeven - primair op neer dat verdachte in de periode van 23 mei 2014 tot 13 december 2018 met [naam 1] (hierna: [naam 1] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt en aan zijn zorg was toevertrouwd, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Subsidiair is ten laste gelegd dat verdachte in bovengenoemde periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [naam 1] , die toen de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt en aan zijn zorg was toevertrouwd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van [naam 1] , de verklaring van de zus van [naam 1] dat zij [naam 1] een keer naakt op de badrand naast verdachte zag zitten, terwijl de handen van verdachte op de benen van [naam 1] lagen, en de verklaringen van getuigen, die verdachte “ja” hebben horen zeggen op de vraag van [naam 2] , de moeder van [naam 1] , aan verdachte of hij ook aan [naam 1] had gezeten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – kort samengevat - aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde feit en dat verdachte daarvan dient daarvan te worden vrijgesproken. Er bestaan verschillende redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] , waardoor deze uitgesloten dient te worden van het bewijs. Daarnaast wordt de verklaring van [naam 1] op essentiële onderdelen onvoldoende ondersteund door andere, objectieve, bewijsmiddelen. Hierdoor is niet voldaan aan het vereiste bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 25 januari 2021 heeft [naam 1] bij de politie – kort en samengevat – verklaard dat zij seksueel zou zijn misbruikt door haar toenmalige stiefvader [verdachte] , verdachte. Verdachte zou zich volgens haar verklaring gedurende een langere periode schuldig hebben gemaakt aan meerdere seksuele handelingen bij en met haar. Zo zou verdachte onder andere zijn vinger in haar vagina hebben gebracht, haar vagina hebben betast, haar vagina hebben gelikt, haar borsten hebben betast, zich door haar hebben laten aftrekken en pijpen en zijn penis tegen haar vagina hebben gehouden. Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het seksuele misbruik van [naam 1] .
Juridisch kader
Deze zaak betreft een zogenoemde zedenzaak. Zedenzaken zijn bewijstechnisch vaak lastige zaken. Dit komt omdat dit soort zaken zich geregeld kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen, namelijk het slachtoffer en de dader. Veelal staat de verklaring van het slachtoffer, die verklaart dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de seksuele handelingen, tegenover de verklaring van verdachte, die dit ontkent. Getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet.
In artikel 342 lid 2 Sv is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van het slachtoffer/aangever. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn, iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd, ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van het slachtoffer en moet bovendien uit een andere bron stammen.
Beoordeling
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van [naam 1] , dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan in ieder geval ontuchtige handelingen, betrouwbaar. Het seksueel misbruik door verdachte van de zus van [naam 1] , [naam 3] , is in december 2018 al aan het licht gekomen. Verdachte is hier ook voor veroordeeld. [naam 1] wilde/kon toen geen uitgebreide verklaring afleggen bij de politie, maar heeft wel bij familieleden aangegeven dat verdachte bij haar hetzelfde had gedaan, hetgeen de betrouwbaarheid van haar later afgelegde verklaring ondersteunt. Voor de rechtbank komt uit haar verklaring tegenover de politie een voldoende helder en consistent beeld naar voren. De verklaring van [naam 1] zal door de rechtbank derhalve als uitgangspunt worden genomen.
De vervolgvraag is of de op zichzelf staande verklaring van [naam 1] in enige mate steun vindt in ander bewijsmateriaal. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot zedenzaken kan worden opgemaakt dat niet is vereist dat het misbruik zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van een slachtoffer op bepaalde punten voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
De moeder, de juf en de zus van [naam 1] hebben als getuigen een verklaring afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze verklaringen niet als steunbewijs dienen omdat de verklaringen van voornoemde getuigen afkomstig zijn uit dezelfde bron,, namelijk [naam 1] . Zij verklaren allen enkel hetgeen zij van [naam 1] hebben gehoord. De zus van [naam 1] , [naam 3] , heeft nog wel uit eigen wetenschap verklaard dat zij op een dag boven kwam en dat ze verdachte in bad zag zitten en [naam 1] daarnaast naakt op de badrand. De handen van verdachte zouden volgens [naam 3] verklaring op de benen van [naam 1] hebben gelegen. Indien deze door [naam 3] beschreven situatie inderdaad zo zou hebben plaatsgevonden, levert dit volgens de rechtbank een bijkomende verdachte omstandigheid op, maar biedt dit onvoldoende concrete steun dat de specifieke aan verdachte verweten gedragingen hebben plaatsgevonden.
Daarnaast heeft ook de biologische vader van [naam 1] een verklaring afgelegd. Op 13 december 2018 is het seksuele misbruik van [naam 3] aan het licht gekomen. De moeder van [naam 3] en [naam 1] heeft toen familieleden, waaronder de vader van de kinderen, en vrienden uitgenodigd bij hen thuis, waarbij zij verdachte hebben geconfronteerd met het seksuele misbruik van [naam 3] . Dit heeft verdachte toen bekend. De moeder heeft toen aan verdachte gevraagd of hij ook aan [naam 1] zou hebben gezeten en de vader verklaart dat verdachte daarop ja heeft gezegd. Kort daarna is verdachte weggestuurd. Deze verklaring van de vader is volgens de rechtbank onvoldoende concreet en specifiek om als (steun)bewijs te dienen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde ontuchtige handelingen. De rechtbank acht hierbij van belang dat er geen andere getuigen ondubbelzinnig verklaren dat verdachte bevestigend heeft geantwoord op de vraag toen van de moeder of hij ook [naam 1] heeft misbruikt.
Uit het dossier zijn geen andere concrete aanknopingspunten af te leiden die de verklaring van [naam 1] in voldoende mate ondersteunen. De rechtbank is daarom van oordeel dat in het dossier onvoldoende steun, afkomstig uit een andere bron, is te vinden voor de verklaring van [naam 1] , waardoor niet wordt voldaan aan het vereiste bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv. Er is aldus onvoldoende wettig bewijs dat verdachte de primair dan wel subsidiair tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 16.128,28 waarvan € 128,28 aan materiële schade en € 16.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 1.750,00 aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. G.M. Goes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 maart 2022.
Mrs. Speekenbrink, Brouwer en De Haas zijn niet in de gelegenheid dis vonnis mede te ondertekenen.