ECLI:NL:RBZWB:2022:101

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1953
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake transitievergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die zij aan haar (ex-)werknemer had betaald. In het primaire besluit van 15 september 2020 werd deze aanvraag niet in behandeling genomen. Het bezwaar van verzoekster tegen dit besluit werd in het bestreden besluit van 25 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Vervolgens heeft verweerder op 8 november 2021 het bestreden besluit ingetrokken en de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Verzoekster trok daarop haar beroep in, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de reguliere kosten voor het indienen van beroep te vergoeden. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster tijdens de bezwaarfase geen verzoek om vergoeding van proceskosten heeft gedaan, waardoor de beoordeling zich beperkt tot de beroepsfase.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 759,- aan proceskosten. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J. Jaspers),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de transitievergoeding die eiseres aan haar (ex-)werknemer [naam ex-werknemer] heeft betaald niet in behandeling genomen.
In het besluit van 25 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 8 november 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten de aanvraag transitievergoeding van eiseres alsnog in behandeling te nemen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat zij bereid zijn de reguliere kosten voor het indienen van beroep aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), met een wegingsfactor 1.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 14 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.