ECLI:NL:RBZWB:2022:1008

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
02-226463-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Tilburg

Op 28 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 mei 2019 in Tilburg heeft geprobeerd een vrouw te doden door haar met een mes in de rug te steken. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, terwijl het beroep op noodweer en noodweerexces werd verworpen. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks een woordenwisseling met het slachtoffer, niet in een situatie verkeerde die een noodweeractie rechtvaardigde. De verdachte had de mogelijkheid om de confrontatie te vermijden, maar koos ervoor om een mes te pakken en het slachtoffer te steken. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen, en veroordeelde de verdachte tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds het incident en de lange tijd die was verstreken sinds het feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/226463-20
vonnis van de meervoudige kamer van 28 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. S.M.E. van Fraaijenhove van der Maas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 10 mei 2019 in Tilburg heeft geprobeerd [benadeelde partij] te doden of zwaar te mishandelen door haar met een mes te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [benadeelde partij] te doden door haar meermalen met een mes te steken. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaringen, de tapgesprekken en de bekentenis van verdachte. Verder gaat zij uit van voorwaardelijk opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging heeft verdachte twee steekbewegingen met een mes gemaakt, maar was daarbij sprake van noodweer dan wel noodweerexces. Daarop wordt nader ingegaan bij de strafbaarheid van het feit en van verdachte onder 5.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
[benadeelde partij] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 10 mei 2019 in Tilburg in een woning aan de [straatnaam] door een Antilliaanse man in haar rug is gestoken. Verdachte heeft op de eerdere zitting van 12 oktober 2021verklaard dat hij op 10 mei 2019 in een woning een vrouw met een mes in haar rug heeft gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook worden vastgesteld dat verdachte [benadeelde partij] heeft gestoken met een mes.
Tenlastegelegd is dat verdachte meermalen heeft gestoken steken
in(delen van) het lichaam. De rechtbank zal slechts een keer steken bewezen verklaren en niet meermalen steken, omdat uit de geneeskundige verklaring van 15 september 2019 blijkt dat bij aangeefster een steekwond rechts in de rug ter hoogte van de borstkas is geconstateerd.
Vervolgens komt aan de orde de vraag met wat voor een soort mes verdachte gestoken heeft. Op dit punt heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de verklaring van de bij het incident aanwezige getuige [getuige 2] dat het om een groot mes ging, waarbij de getuige met zijn handen heeft aangegeven dat het een lengte van ongeveer 30 centimeter had. De eerder gehoorde bewoner van de woning, getuige [getuige 1] , heeft verklaard dat hij na thuiskomst een meisje onder het bloed aantrof en hem door onder andere getuige [getuige 2] het mes is getoond waarmee verdachte gestoken heeft. Het was volgens [getuige 1] een vleesmes van ongeveer 30 centimeter.
Door met een groot vleesmes in het bovenste deel van de rug van aangeefster te steken, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel aanvaard gelet op de vitale organen die daar zitten. De poging doodslag kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4. weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 mei 2019 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in de rug van voornoemde [benadeelde partij] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte zich kan beroepen op noodweer, omdat het steken nodig was om zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door aangeefster. Verdachte heeft eerst met zijn hand en toen met een loopkruk geprobeerd de agressieve aangeefster van zich af te houden. Pas toen zij hem aan zijn haren naar de keuken en daarna naar de grond trok en hem meermalen in zijn gezicht schopte, heeft hij haar gestoken met een net daarvoor in de keuken gepakt mes. Weggaan kon verdachte niet, omdat aangeefster niet wilde wijken en de andere aanwezigen verdachte niet hielpen. Het feit is daardoor niet strafbaar.
Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, heeft de raadsvrouw voorts bepleit dat verdachte zich kan beroepen op noodweerexces. De overschrijding was een gevolg van een hevige gemoedstoestand bij verdachte door het geweld van aangeefster. Verdachte was in paniek, omdat eerder geweld van hem aangeefster niet liet stoppen en niemand hem hielp. Verdachte is daardoor niet strafbaar.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is van noodweer of noodweerexces geen sprake. Verdachte is begonnen met lichamelijk geweld en is daar steeds mee doorgegaan, terwijl hij de woning had kunnen verlaten.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Pas op de zitting van 12 oktober 2021 heeft verdachte verklaard dat aangeefster hem op enig moment aan zijn haren naar de keuken getrokken heeft waar hij een mes kon pakken, hem vervolgens naar de grond getrokken zou hebben en toen meermalen in zijn gezicht zou hebben geschopt. Het aan de haren naar de keuken trekken en het schoppen in zijn gezicht acht de rechtbank niet aannemelijk om de volgende redenen.
De aanwezige getuigen verklaren niets over dat aan de haren naar de keuken trekken en over daarna schoppen in het gezicht door aangeefster. En verdachte zelf benoemt het ook niet in een (uit het Papiamento vertaald) getapt telefoongesprek een paar uur na het incident om 13:55:31 uur (p. 111 eindproces-verbaal). Daarin zegt hij dat dat mens haar hand in zijn tas begon te doen en tegen hem te schreeuwen en dit en dat. Ze kwam steeds in zijn gezicht en bleef schreeuwen, terwijl ze nog een stinkbek had ook. Hij heeft haar toen een oorveeg/klap gegeven, ze sloeg hem terug en pakte in zijn haar en daar werd hij “bal” (draaide door). Deze uitlatingen sluiten grotendeels aan bij het begin van een eerder (uit het Papiamento vertaalde) telefoongesprek die dag van 13:37:36 uur van de bij het incident aanwezige getuige [getuige 3] (p. 109 eindproces-verbaal). Zij zegt daarin dat aangeefster nog meer naar voren schoof en verdachte haar toen zat werd en van haar kruk “duwde”, waarna aangeefster opstond en hem bij zijn haren pakte. Op dat moment ging het verkeerd en toen begonnen ze te vechten. Bij verdachte is tot slot geen letsel waargenomen, dat er op zou kunnen wijzen dat hij door aangeefster in het gezicht was geschopt.
De rechtbank overweegt voorts het volgende met betrekking tot het noodweer (exces)verweer.
Getuige [getuige 3] zegt in het telefoongesprek dat ze heeft geprobeerd hen uit elkaar te halen, maar dat lukte niet. Vervolgens gingen ze uit elkaar en zeiden getuigen [getuige 3] en [getuige 2] tegen aangeefster dat ze weg moest gaan. Verdachte pakte toen de krukken van getuige [getuige 1] en sloeg aangeefster. Getuige [getuige 3] stond tussen aangeefster en verdachte in en zei tegen aangeefster dat zij naar achteren moest gaan. Getuige [getuige 3] ging opzij om zelf niet geslagen te worden. Verdachte bleef aangeefster slaan, maar zij bleef komen. Toen gooide verdachte de kruk op de grond en ging hij naar de keuken. Getuigen [getuige 3] en [getuige 2] zeiden opnieuw tegen aangeefster dat zij moest gaan, maar ze bleef staan. Toen draaide getuige [getuige 3] zich om en zag ze daarna verdachte aangeefster met een mes steken.
Op grond van deze verklaringen gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte zelf naar de keuken is gegaan om een mes te pakken, terwijl aangeefster bleef staan in een ander deel van de ruimte.
Op dat moment bestond voor verdachte geen noodzaak om zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door aangeefster. Wat er verder ook zij van de situatie in de woning, het handgemeen tussen verdachte en aangeefster en de mogelijkheid voor verdachte om zich aan de situatie en aangeefster te onttrekken, naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier in ieder geval niet gebleken van geweld door aangeefster dat het steken in de rug met een groot vleesmes rechtvaardigt. Het hier door verdachte gebruikte geweld is als disproportioneel aan te merken. Alleen al om die reden slaagt het beroep op noodweer niet.
Ook het beroep op noodweerexces slaagt niet. Verdachte zegt in het tapgesprek dat hij doordraaide doordat aangeefster ‒ nadat hij haar sloeg – hem terugsloeg en in zijn haar pakte. In het eerder aangehaalde tapgesprek van getuige [getuige 3] van 10 mei 2019 van 13:37:36 uur begint ze met de vraag of gebelde al zijn neef (rechtbank: verdachte) heeft gesproken en zegt zij ook dat zijn neefje een kort lontje heeft en dat gebelde meer kan hebben zijn neefje. Dat doordraaien door een kort lontje is nog geen blinde paniek, geen hevige gemoedstoestand waardoor het in de rug steken met een groot vleesmes voor verdachte alsnog verontschuldigbaar wordt.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op en verdachte is strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank aan een strafoplegging toekomt, heeft de raadsvrouw bepleit te volstaan met een beperkte werkstraf. Daartoe heeft ze gewezen op de bijzondere omstandigheden waaronder het feit plaatsvond en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Sinds zijn laatste detentie is hij ruim anderhalf jaar goed bezig met werk en hulpverlening en heeft hij een relatie. Zij verzoekt ook rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 10 mei 2019 kreeg aangeefster in een woning van een kennis een woordenwisseling met verdachte. Verdachte dacht dat zij nog moest betalen voor drugs, maar zij had dat al gedaan bij een andere man die verdachte blijkbaar kent. Die woordenwisseling is geëscaleerd, waarbij verdachte aangeefster uiteindelijk met een groot vleesmes in haar rug heeft gestoken. Daarna heeft hij de woning verlaten zonder zich om de verwonde aangeefster te bekommeren. Verdachte liep op dat moment in een proeftijd van 180 dagen jeugddetentie voorwaardelijk voor een poging doodslag met een mes gepleegd op 19 december 2016. Een nieuwe poging doodslag met een mes tijdens een proeftijd voor een eerdere poging doodslag met een mes rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van behoorlijke duur. Gevangenisstraf en geen jeugddetentie, omdat de reclassering in het rapport van 27 december 2021 voor de eerdere zitting gemotiveerd heeft geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Toch gaat de rechtbank geen lange gevangenisstraf opleggen om de volgende redenen.
Het is inmiddels bijna drie jaar geleden dat het steekincident heeft plaatsgevonden. Het daadwerkelijke letsel bij aangeefster - een kleine klaplong - is zonder medische ingreep genezen en voor de wond zelf waren maar twee hechtingen nodig. Verdachte is pas vijf maanden na het incident als verdachte gehoord. Kort daarna, op 30 oktober 2019, was het eindproces-verbaal binnen bij het Openbaar Ministerie. Daarna heeft het echter nog ruim twee jaar geduurd voor de eerste behandeling op zitting plaatsvond. De verdediging kan van dit tijdsverloop geen verwijt worden gemaakt.
In het rapport voor de zitting van 27 december 2021 concludeert de reclassering dat verdachte momenteel stabiele huisvesting en dagbesteding in de vorm van werk heeft en
meewerkt aan begeleiding gericht op zijn financiën. Er zijn geen aanwijzingen
voor problematisch middelengebruik of de aanwezigheid van een psychische stoornis. Bovendien omschrijven referenten verdachte als een rustige jongen die een positieve ontwikkeling heeft laten zien ten opzichte van een aantal jaar geleden. De reclassering ziet dan ook geen meerwaarde voor de inzet van reclasseringsinterventies.
Over de positieve ontwikkeling heeft verdachte op zitting toegelicht dat hij zich inmiddels heeft bekeerd tot de islam en rust vindt in zijn geloof. Hij bidt vijf keer per dag en bezoekt wekelijks de moskee met een vriend die ook bekeerd is. Door zijn geloofsovertuiging heeft hij niets meer met alcohol, drugs en “blingbling”. In dit verband stelt de rechtbank tot slot vast dat verdachte sinds het steekincident van 10 mei 2019 niet meer voor een nieuw feit met politie en justitie in aanraking is geweest. Op grond van deze omstandigheden acht de rechtbank de positieve ontwikkeling geloofwaardig en bestendig.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet alleen voor verdachte, maar ook voor de samenleving het beste als verdachte verder kan gaan op het goede pad van relatie, werk en het wegwerken van zijn schulden. Dat wil zeggen zonder onderbreking door gevangenschap. De rechtbank wil verdachte dan ook de kans geven te laten zien dat hij echt een andere weg is ingeslagen en zal de onvoorwaardelijke gevangenisstraf beperken tot één dag. Daar ontkomt de rechtbank niet aan door het taakstrafverbod van artikel 22b Wetboek van Strafrecht dat van toepassing is.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 240 uur opleggen. Verdachte heeft op zitting toegelicht dat hij zeven dagen per week vele uren per dag werkt als bezorger. Gelet op de ernst van het feit, dat hij bovendien in een proeftijd heeft gepleegd, moet vergelding echter ook een plaats krijgen in de strafrechtelijke reactie; ook als dat betekent dat verdachte een paar maanden een of twee dagen minder per week kan bezorgen en het aflossen van zijn schulden een paar maanden minder snel gaat. Een voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen moet verdachte - in ieder geval gedurende een proeftijd van twee jaar - weerhouden een nieuw strafbaar feit te plegen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 15.090,00, waarvan € 90,00 ter zake van materiële schade en € 15.000,00 ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie vindt dat de materiële schade toegewezen kan worden en refereert zich voor de hoogte van de immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw vindt dat de materiële schade kan worden toegewezen. Mede gezien het tijdsverloop sinds het feit is de immateriële schade echter onvoldoende onderbouwd en dient dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De rechtbank heeft hiervoor bewezenverklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.590,00, waarvan € 90,00 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 287 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde partij]van
€ 1.590,00waarvan € 90,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij] , € 1.590,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 mei 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
25 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en
mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 februari 2022.
Mr. Schouw en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.