ECLI:NL:RBZWB:2022:1

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9654
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toeslag op WIA-uitkering door UWV wegens hoger inkomen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de intrekking van een toeslag op haar WIA-uitkering. Eiseres ontving sinds 1 april 2011 een loongerelateerde WIA-uitkering en vanaf 1 juni 2013 een WIA-vervolguitkering. In 2013 heeft zij een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd, waarbij zij aangaf andere inkomsten te hebben. Het UWV heeft haar in 2013 een toeslag toegekend, maar heeft deze op 18 juni 2020 ingetrokken, omdat uit onderzoek bleek dat eiseres een arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) ontving, wat haar totale inkomen boven het sociaal minimum bracht.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 december 2021 heeft het UWV erkend dat het AOP ten onrechte niet was meegenomen bij de berekening van de toeslag. De rechtbank heeft overwogen dat de wetgeving bepaalt dat als het inkomen boven het sociaal minimum ligt, er geen recht op toeslag bestaat. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de toeslag heeft ingetrokken, ondanks de financiële zorgen die dit voor eiseres met zich meebrengt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen reden om het UWV te veroordelen in proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9654 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres ] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 juni 2020 (primaire besluit) heeft het UWV de toeslag op haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van
1 juni 2020 ingetrokken.
In het besluit van 7 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 16 december 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres en namens het UWV mr. C.J.G. Oom-Roumen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres ontvangt met ingang van 1 april 2011 een loongerelateerde WIA-uitkering. Vanaf
1 juni 2013 ontvangt zij een WIA-vervolguitkering. Deze uitkering is lager dan de loongerelateerde uitkering. Eiseres heeft daarom op 15 augustus 2013 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd. Op de aanvraag heeft zij aangegeven overige inkomsten te hebben.
Bij besluit van 16 augustus 2013 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 1 juni 2013 een toeslag toegekend.
Met het primaire besluit heeft het UWV de toeslag van eiseres met ingang van 1 juni 2020 ingetrokken, omdat zij inkomsten heeft die hoger zijn dan het sociaal minimum.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat uit onderzoek in 2020 is gebleken dat eiseres een arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) ontvangt van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). Eiseres heeft hiervan volgens het UWV geen melding gemaakt. Het AOP is overig inkomen dat van invloed is op de toeslag. In combinatie met de WIA-uitkering heeft eiseres een inkomen boven het sociaal minimum en geen recht op toeslag.
In beroep heeft het UWV (in het verweerschrift) hieraan toegevoegd dat in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat eiseres geen melding heeft gemaakt van het AOP. Eiseres heeft namelijk op de aanvraag om toeslag wel aangegeven dat zij overig inkomen heeft. Het UWV heeft echter per abuis aan eiseres een toeslag toegekend zonder rekening te houden met dit inkomen.
2.
Beroepsgronden
Eiseres stelt dat het AOP in het leven is geroepen ter bescherming van degene die door ziekte niet meer mee kunnen in het arbeidsproces. Het ABP biedt een bepaalde mate van bescherming voor het onderwijspersoneel en eiseres heeft daarvoor ook betaald. Eiseres vraagt zich af wat het nut is van een AOP als deze toch wordt gekort op de uitkering. De beëindiging van de toeslag geeft eiseres grote financiële zorgen en komt haar gezondheid niet ten goede. Er is een enorm inkomensverlies ten opzichte van haar baan als docent.
3.
Wettelijk kader
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan in deze procedure alleen de vraag beantwoorden of het UWV de toeslag van eiseres op grond van de TW heeft kunnen intrekken.
Het UWV heeft de toeslag ingetrokken omdat eiseres inkomsten heeft – een WIA-uitkering en een AOP – die hoger zijn dan het sociaal minimum.
Op grond van de TW kan er recht bestaan op een toeslag als het inkomen lager is dan het sociaal minimum. Dat is geregeld in artikel 2 van de TW. Als een betrokkene een inkomen heeft dat hoger is dan het bedrag dat in dat artikel is genoemd dan heeft de wetgever bepaald dat er geen recht op toeslag bestaat. In de toelichting bij de Toeslagenwet heeft de wetgever daarover vermeld:
‘De loondervingsuitkeringen voorzien in de meeste gevallen in een uitkering die 70% bedraagt van het aan de uitkering voorafgaande inkomen uit arbeid. In die gevallen waarin de uitkering lager is dan het sociaal minimum, maar het voorafgaande inkomen ten minste daaraan gelijk was, zorgt de TW voor een aanvulling op loondervingsuitkeringen tot het sociaal minimum.’ [1]
Eiseres ontvangt een WIA-uitkering en een AOP. Bij de berekening van het inkomen voor de TW moet het AOP worden meegenomen. Het niet meenemen daarvan zou in strijd met de wet zijn en de rechter heeft de keuzes van de wetgever te respecteren. Omdat het inkomen van eiseres, WIA-uitkering én AOP, hoger is dan het sociaal minimum heeft zij geen recht op toeslag. Het UWV heeft dan ook terecht gesteld dat eiseres daar geen recht op heeft.
Het UWV heeft erkend dat hij dit al bij de aanvraag om toeslag had kunnen weten. Eiseres heeft op de aanvraag namelijk aangegeven dat zij ook andere inkomsten heeft. Per ongeluk is dat niet onderkend en is een toeslag toegekend. Op de zitting heeft het UWV aangegeven dat eiseres eigenlijk vanaf de aanvraag al geen recht zou hebben gehad op toeslag, maar het UWV gaat dat vanwege de eigen fout niet meer terugvorderen. Wel is besloten de toeslag voor de toekomst te beëindigen. De rechtbank acht deze beslissing/keuze van het UWV navolgbaar.
In wat eiseres nog heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om te concluderen dat het UWV de toeslag niet mag beëindigen. Ondanks dat eiseres wellicht een groot verlies aan inkomsten heeft ten opzichte van wat zij als docent verdiende en door beëindiging van de toeslag financieel geraakt wordt, heeft zij een inkomen boven het sociaal minimum.
5.
Conclusie
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor zover er al sprake is van proceskosten, ziet de rechtbank geen reden om het UWV daarin te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 7 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

TOESLAGENWET

Artikel 2

1. Recht op toeslag heeft een gehuwde, die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 76,03.
(op 1 juni 2020)

Artikel 6

1. Als inkomen wordt aangemerkt:
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.

Artikel 11a

1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
ALGEMEEN INKOMENSBESLUIT SOCIALEZEKERHEIDSWETTEN

Artikel 2:4

1. Onder overig inkomen wordt verstaan:
m. een uitkering op grond van een pensioenregeling als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, op grond van een regeling voor vervroegde uittreding of op grond van functioneel leeftijdsontslag;
WET OP DE LOONBELASTING 1964

Artikel 18

1. Onder pensioenregeling wordt verstaan een regeling:
4°. een inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid zodra die langer dan een jaar duurt en welke niet uitgaat boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen redelijk moet worden geacht

Voetnoten

1.TK 2006-2007, 30 937, nr. 3, p. 2 en 3