ECLI:NL:RBZWB:2021:995

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_4792
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na medische evaluatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de WIA-uitkering. De eiser, die eerder als volledig arbeidsongeschikt was aangemerkt, had zijn uitkering zien beëindigen per 30 januari 2019, na een besluit van het UWV op 29 november 2018. Het UWV had in het bestreden besluit van 8 augustus 2019 het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd. De rechtbank heeft de rapportages van verschillende verzekeringsartsen in overweging genomen, die concludeerden dat de eiser op de datum in geding niet langer ernstig beperkt was in zijn functioneren. De rechtbank oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 12 juli 2019, opgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de beperkingen van de eiser adequaat weergaf. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat zijn medische situatie niet was veranderd, verworpen en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser op 30 november 2018 op 1,5% was vastgesteld.

Aangezien de WIA-uitkering pas recht geeft bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht de uitkering van de eiser heeft beëindigd. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4792 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. I.T.A. Duijs,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(UWV, kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 november 2018 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering van eiser ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beëindigd met ingang van 30 januari 2019.
In het besluit van 8 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 november 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser met zijn echtgenote, zijn gemachtigde, en mr. P.M.W. van der Helm namens het UWV.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd met zes weken en daarna vanwege corona-problematiek alsnog overschreden.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als orderpicker bij [naam bedrijf 1] via [naam uitzendbureau] Uitzendbureau. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege psychische problemen na een trauma in 2003.
Het UWV heeft eiser bij besluit van 9 april 2014 per 1 augustus 2011 een uitkering ingevolge de WIA toegekend als was eiser volledig arbeidsongeschikt.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eisers WIA-uitkering beëindigd met ingang van 30 januari 2019.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 november 2018 heeft vastgesteld op 1,5% en terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd per 30 januari 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts in opleiding, een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts in opleiding [naam verzekeringsarts 1] heeft eiser gezien op het spreekuur van 7 september 2017 en het dossier bestudeerd. Voorts heeft [naam verzekeringsarts 1] desgevraagd informatie van eisers huisarts [naam huisarts] van 4 december 2017 verkregen. Mede naar aanleiding van deze informatie heeft de verzekeringsarts in de rapportage van 21 december 2017 geconcludeerd dat eiser beperkingen heeft ten aanzien van normaal functioneren, waardoor hij is aangewezen op werkzaamheden met beperkingen voor deadlines, productiepieken, conflicthantering en leidinggevende aspecten. Voor samenwerken ziet [naam verzekeringsarts 1] slechts een geringe beperking en uit lichamelijk onderzoek zijn volgens deze verzekeringsarts geen beperkingen gebleken.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 november 2017.
4.2
In verband met het forse tijdsverloop is eiser in de bezwaarprocedure op verzoek van de verzekeringsarts b&b opnieuw onderzocht door een primaire verzekeringsarts. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] eiser nogmaals onderzocht, waarvoor eiser 13 maart 2019 op het spreekuur van deze verzekeringsarts is geweest. Na haar onderzoek en het doornemen van het dossier kwam zij in haar rapportage van 18 maart 2019 tot de conclusie dat eiser nog steeds de beperkingen heeft die hij ook in januari 2014 had, maar dat van hem gevraagd mag en kan worden om een passende behandeling te volgen, omdat met optimale behandelingen verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht. Na een jaar zal dan een herbeoordeling moeten plaatsvinden. Indien dan blijkt dat er geen behandelingen zijn ondergaan, zal dit consequenties dienen te hebben voor zijn uitkering.
4.3
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 3] heeft de hoorzitting van 11 juli 2019 bijgewoond en eiser daarna onderzocht.
In haar rapportage van 12 juli 2019 geeft [naam verzekeringsarts 3] aan dat zij - mede als gevolg van het door eiser al jaren niet (meer) hebben van behandeling en het niet gebruiken van medicatie - medisch tot de conclusie komt dat er op de datum in geding niet langer sprake is van ernstige beperkingen in het persoonlijk en of sociaal functioneren als direct en rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren die in 2014 werden aangenomen zijn niet langer van toepassing en niet meer aannemelijk.
Voor een beperking in het vasthouden van de aandacht heeft [naam verzekeringsarts 3] geen aanwijzingen; noch uit het onderzoek van psychiater [naam psychiater 1] , noch uit eigen onderzoek bleek dat eiser zich niet tenminste een uur lang goed kan concentreren. Bovendien vertelde hij regelmatig boeken te lezen, zodat een beperking op punt 1.1 van de FML niet nodig is. Ook voor het verdelen van de aandacht (punt l.2) acht zij eiser niet beperkt omdat hij normaal zelfstandig auto rijdt.
Op basis van een PTSS kan iemand aangewezen zijn op werk zonder afleiding door van anderen (1.9.4), maar eiser lijdt niet aan een ziektebeeld dat aannemelijk maakt dat hij is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, want hij heeft geen ziektebeelden als angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, autisme spectrum stoornissen of een verstandelijke beperking.
Omdat er geen aanwijzing is voor verminderde concentratie is volgens de verzekeringsarts b&b evenmin een beperking voor veelvuldige storingen of onderbrekingen nodig. Beperkingen voor werk met deadlines of productiepieken kan zij evenmin onderbouwen omdat eiser niet lijdt aan ziektebeelden, die zo’n beperking aannemelijk maken.
Ook voor verhoogd persoonlijk risico ziet [naam verzekeringsarts 3] geen beperking. Eiser was alert tijdens de hoorzitting, reageerde adequaat en hij gebruikt geen medicatie die invloed heeft op de alertheid.
Voor sociaal functioneren ziet zij in het dossier voldoende aanwijzingen dat eiser enigszins beperkt is in het hanteren van emotionele problemen van anderen (2.6.1) maar niet ernstig, omdat er geen verstandelijke beperking is of autisme spectrum stoornis of ernstige psychische problematiek, waarbij een ernstige beperking kan voorkomen.
Het uiten van de eigen gevoelens acht de verzekeringsarts b&b niet beperkt. Zij stelt dat eiser haar niet in verwarring brengt en zij acht zijn gevoelsuitingen niet onvoorspelbaar of onconventioneel. Er is geen gestoorde reality-testing, eiser spreekt geen wartaal. Zijn gedrag is niet geagiteerd, hij maakt geen vreemde grimassen en er is geen sprake van decorumverlies.
Hij is wel enigszins beperkt in het hanteren van conflicten en in samenwerking in lijn met zijn gebrek aan inlevingsvermogen. In hoeverre dat een gevolg is van ziekte of gebrek, of in hoeverre dit voortkomt uit zijn gedrag is moeilijk aan te geven. Daarom zal de verzekeringsarts b&b een beperking op punt 2.8 en 2.9 aannemen. Verder acht zij eiser hiermee aangewezen op weinig contact met cliënten of patiënten (2.12.1 en 2.12.2).
Voor beperkingen in de categorie ‘aanpassing aan fysieke omgevingseisen’ ziet [naam verzekeringsarts 3] geen aanwijzingen of medische onderbouwing in lijn met wat het protocol aspecifieke lage rugpijn beschrijft. Ondanks het ontbreken van medisch objectiveerbare afwijkingen en stoornissen neemt [naam verzekeringsarts 3] een lichte beperking aan in frequent buigen en beperkingen voor zwaar duwen, trekken, tillen en dragen, langdurig lopen alsmede langdurig zitten en staan. Dit om te voorkomen dat eiser overbelast raakt en dit houdt volgens [naam verzekeringsarts 3] voldoende rekening met de klachtbeleving van eiser.
[naam verzekeringsarts 3] ziet dat bij eiser mogelijk een conditionele achterstand bestaat, omdat hij erg inactief is. Langdurige inactiviteit met de samenhangende deconditionering speelt echter geen rol bij het vaststellen van de belastbaarheid. De WIA is er immers op gericht om verzekerden zoveel mogelijk aan het werk te houden, dan wel te stimuleren mogelijkheden tot werkhervatting of werkuitbreiding te ontwikkelen. Daarom moet de verzekeringsarts zich volgens [naam verzekeringsarts 3] bij het in kaart brengen van de belastbaarheid laten leiden door gegevens en argumenten en speelt een subjectieve beperking geen rol. Met persoonlijke omstandigheden of een blokkerende persoonlijkheid wordt bij de weging geen rekening gehouden. Dit omdat iemand er alles aan moet doen, ook bij aanpassen van persoonlijke gedragingen of omstandigheden, om te komen tot verbetering van zijn belastbaarheid.
In lijn met het vorenstaande heeft de verzekeringsarts b&b de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de FML van 12 juli 2019.
4.4
Eiser heeft gesteld dat zijn medische situatie nog gelijk is aan die in 2011 en die in 2013/2014 toen hij terecht geheel arbeidsongeschikt werd geacht. Hij wijst er op dat ook verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] tot die conclusie is gekomen.
In beroep heeft eiser gewezen op een briefrapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 4] van 17 december 2019 waarin deze een psychiatrische onderzoek noodzakelijk acht. Ook heeft hij het op advies van [naam verzekeringsarts 4] aangevraagde rapport van 2 maart 2020 van psychiater [naam psychiater 2] , werkzaam bij [naam bedrijf 2] (onafhankelijke diagnostiek bij verzuim & arbeidsongeschiktheid, letselschade en als second opinion), overgelegd. [naam psychiater 2] concludeert dat hij al met al bij eiser geen aanwijzingen gevonden heeft voor beperkingen binnen de items vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, samenwerken en vervoer. Aan het eind van de rapportage geeft hij diverse therapeutische suggesties.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door het UVW op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder ook de door eiser gestelde beperkingen op psychisch vlak, zoals door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 4] bekritiseerd in diens rapportage van 17 december 2019.
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rapportage van [naam psychiater 2] die eiser in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Het verslag van onderzoek van 2 maart 2020 van deze psychiater geeft antwoord op de vragen die als uitgangspunt van het onderzoek door de gemachtigde van eiser zijn gesteld. In het verslag en met name in die antwoorden ziet de rechtbank – in tegenstelling tot eiser – juist een bevestiging van het medisch oordeel dat de verzekeringsarts b&b heeft uitgebracht. Die verzekeringsarts heeft na bestudering van zowel het verslag van [naam verzekeringsarts 4] , als het psychiatrisch onderzoek van [naam psychiater 2] gereageerd en geconcludeerd dat de in die stukken opgenomen conclusies niet in de weg staan aan haar heroverweging in bezwaar van 12 juli 2019, waarbij beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren zijn opgenomen, om voldoende rekening te houden met eisers klachtbeleving. De conclusies uit het expertiseonderzoek geven aanwijzingen dat eiser minder beperkingen heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren dan aangenomen werd bij de heroverweging in bezwaar. Omdat hij echter al zeer lang subjectief beperkingen ervaart, wil de verzekeringsarts b&b toch de geduide beperkingen in stand houden om zo voldoende rekening te houden met eisers klachtbeleving. Zij ziet geen aanwijzing voor aanvullende of ernstigere beperkingen in persoonlijk of sociaal functioneren. Zij concludeert dan ook dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft het medisch standpunt te wijzigen.
Gelet op het voorgaande stemt de rechtbank dan ook in met de beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML, evenals met de beperkingen in de rubrieken 4 en 5 die eiser nog aan de orde had gesteld. Daarbij weegt mee dat het extra medisch onderzoek dat het UWV in verband met het forse tijdsverloop nog heeft in doen stellen qua uitkomst niet verschilt van de resultaten uit 2014. Tegen het aannemen van die beperkingen zijn verder geen medische oordelen ingebracht die tot twijfel kunnen leiden.
De rechtbank ziet onvoldoende twijfel aan de FML van 12 juli 2019 om die niet te volgen en gaat er dan ook van uit dat daarin de beperkingen van eiser niet zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid zoals die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 11180), samensteller kunststof en rubberindustrie (Sbc-code 271130) en snackbereider (handmatig) (Sbc-code 111071).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht, maar de rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 7 augustus 2019
.Daarin is door arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige] inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Eiser is verder van mening tijdens werk geen afleiding van anderen te kunnen velen en niet aan het handelingstempo vereist in de geduide functies te kunnen voldoen, waarvoor hij verwijst naar de rapportage van [naam psychiater 2] Zoals blijkt uit de FML is eiser echter niet beperkt voor een hoog handelingstempo.
Verder heeft de arbeidsdeskundige b&b met betrekking tot afleiding door anderen apart onderzoek verricht in samenhang met de eiser voorgehouden functies en geconstateerd dat de beperking van eiser ziet op werksituaties waarin anderen een substantiële bron van afleiding zijn voor eiser. Die afleiding dient dan substantieel te zijn, terwijl in de geduide functies juist wordt gewerkt in een omgeving waarin gelijksoortige werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een eigen taakgebied. De omgevingsfactoren komen daarmee overeen met de eigen werkomgeving waardoor de door eiser gevreesde afleiding niet zal optreden.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 1,5%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van die mate van arbeidsongeschiktheid per 30 november 2018 en staat daarmee vast dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV eisers WIA-uitkering, rekening houdend met de uitlooptermijn van twee maanden, terecht beëindigd per 30 januari 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 5 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.