ECLI:NL:RBZWB:2021:988

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 21_106 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor vervanging notenbomen

Op 5 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor het vervangen van slechte notenbomen door goede notenbomen. Verzoekers, die omwonenden zijn, vreesden dat de bomen op korte termijn gerooid zouden worden, wat onomkeerbare gevolgen met zich mee zou brengen. Ze stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat de motivering van het college niet deugde. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 22 februari 2021, waar verzoekers en de vergunninghouder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat er aanwijzingen waren dat de vergunninghouder op korte termijn zou overgaan tot het rooien van de bomen. De rechter heeft vervolgens de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de omgevingsvergunning onzorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. Dit leidde tot de conclusie dat de vergunning in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat deze onvoldoende duidelijkheid bood over de omvang en invulling van de werkzaamheden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 5 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/106 WABOA VV

uitspraak van 5 maart 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekers A] , te [woonplaats] ,

[verzoekers B], te [woonplaats] ,
[verzoekers C], te [woonplaats] ,
[verzoekers D], te [woonplaats] ,
verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [woonplaats] (vergunninghouder).

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 december 2020 (bestreden besluit) van het college over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het vervangen van slechte notenbomen door goede notenbomen. Zij hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 februari 2021. Namens verzoekers zijn [verzoekers A] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Vergunninghouder is verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In 2008 is op het perceel nabij [adres 1] , gelegen tussen [adres 2] en [adres 3] (hierna: het perceel), een laan aangelegd met een lengte van 800 meter, bestaande uit 300 notenbomen in vier rijen.
Vergunninghouder heeft op 30 oktober 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vervangen notenbomen op het perceel.
Bij het bestreden besluit is de gevraagde vergunning verleend. Het college acht het vervangen van de bomen nodig om de notenlaan toekomstbestendig te maken.
Op 9 december 2020 is het besluit gepubliceerd in het Gemeenteblad van Altena.
Tegen dit besluit hebben verzoekers op 11 december 2020 bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar hebben zij om een voorlopige voorziening verzocht.
2. Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat de motivering van het college het besluit niet kan dragen. De omgevingsvergunning is volgens verzoekers in strijd met het bestemmingsplan en had daarom niet verleend mogen worden. De notenlaan is onderdeel van de inrichting nieuwe natuur in het beeldkwaliteits- en inrichtingsplan. Deze laan dient te bestaan uit een volwaardige laan van volwassen bomen en door telkens de mooiste en grootste bomen weg te halen en er kleine bomen voor terug te plaatsen, zal dat beeld juist verslechteren. Een geringe notenopbrengst kan geen reden zijn om de bomen te rooien, evenals het gegeven dat veel bomen een dode top hebben, aangezien zich dat vanzelf herstelt. Verder zijn verzoekers van mening dat de bomendeskundige geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Gezegd wordt dat de bomen niet goed kunnen groeien vanwege de leemgrond, maar het perceel bestaat niet uit leemgrond. Daarnaast voeren verzoekers aan dat nu de notenlaan met particuliere financiering tot stand is gekomen, er sprake is van aanzienlijke (plan)schade als de omgevingsvergunning in stand blijft en de bomen gerooid worden. Verzoekers vrezen dat de bomen op korte termijn gerooid zullen worden en hebben, vanwege de onomkeerbare gevolgen die dat met zich meebrengt, de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen totdat op het bezwaarschrift is beslist.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning terecht is verleend. De meeste notenbomen verkeren in slechte staat, zijn nauwelijks gegroeid en geven weinig noten. Daarnaast is de huidige grondsoort ongeschikt voor deze notenbomen. Door de oude notenbomen te vervangen en door de grond te verbeteren kan de notenlaan uitgroeien tot een mooie volwassen en toekomstbestendige notenlaan. Door het vervangen van de bomen worden de landschappelijke, aardkundige, cultuurhistorische en ecologische waarden volgens het college niet onevenredig aangetast.
4. Vergunninghouder heeft aangevoerd dat hij een financieel belang heeft bij het spoedig rooien van alle bomen. Indien de werkzaamheden niet voor het einde van het seizoen, medio maart dit jaar, kunnen plaatsvinden, vervalt de overeenkomst die hij met een derde partij heeft gesloten. Die overeenkomst vertegenwoordigt een waarde van € 100.000,-.
5.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2
De voorzieningenrechter gaat uit van de belanghebbendheid van verzoekers, omdat zij als omwonenden zicht hebben op de notenlaan en door het bestreden besluit in hun belangen worden geraakt.
5.3
Ten aanzien van het spoedeisend belang hebben verzoekers aangevoerd aanwijzingen te hebben dat vergunninghouder op korte termijn zal overgaan tot het rooien van de bomen. Dit baseren zij op ervaringen uit het verleden, waarbij bomen zijn gerooid zonder vergunning. Onlangs zouden wederom bomen zijn gerooid als de werkzaamheden niet waren tegengehouden door een handhaver. De vrees van verzoekers dat vergunninghouder spoedig zal overgaan tot het rooien van de bomen, wordt bevestigd door vergunninghouder zelf, die ter zitting heeft aangegeven een financieel belang te hebben bij het (laten) rooien van alle bomen voor medio maart 2021. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Voor het antwoord op de vraag of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen is van belang of de verleende omgevingsvergunning naar verwachting in de beslissing op bezwaar in stand kan blijven. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
7. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan (...) is bepaald.
Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan ‘Landgoed Kraaiveld’ (bestemmingsplan) en heeft de bestemming ‘Natuur’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – laanbeplanting’.
Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder a en c, van het bestemmingsplan, zijn de voor ‘Natuur’ aangewezen gronden bestemd voor “
de aanleg en duurzame instandhouding van natuur” en ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen – laanbeplanting voor “
ontwikkeling en instandhouding van laanbeplantingen”.
Ingevolge artikel 6.4.1 van het bestemmingsplan is het verboden op deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning een bos of houtopstanden te verwijderen, vellen of rooien. Een aanlegvergunning kan worden verleend als de landschappelijke, aardkundige, cultuurhistorische en ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast. Ingevolge artikel 6.4.2, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan, wordt het normale beheer en onderhoud van houtopstanden van de vergunningplicht uitgezonderd.
8.1
De beoogde werkzaamheden, waarbij de notenbomen met kluit worden gerooid en vervangen door nieuwe notenbomen, vallen niet onder het normale beheer en onderhoud van houtopstanden. De werkzaamheden betreffen het rooien van de notenbomen, zodat op grond van artikel 6.4.1 van het bestemmingsplan hiervoor een vergunning is vereist. Die vergunning kan verweerder verlenen indien de in dat artikel genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast.
8.2
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend, omdat naar zijn mening geen sprake is van een onevenredige aantasting van de genoemde waarden. Pas tijdens de zitting is gebleken dat het college daarbij uitgaat van een gefaseerde aanpassing van de notenlaan, waarbij de gerooide notenbomen direct worden vervangen door nieuwe notenbomen. Verder geeft het college aan dat de notenlaan een mooie, gezonde laan moet worden en blijven, waaruit volgt dat alleen de slechte bomen worden vervangen en de werkzaamheden niet tegelijkertijd aan beide kanten van de laan plaatsvinden. Indien hieraan niet wordt voldaan, is immers sprake van een onevenredige aantasting van de genoemde waarden, zo stelt het college.
8.3
De vergunning is verder verleend voor “
het vervangen van slechte notenbomen door goede notenbomen”. Niet duidelijk is wat onder ‘slechte’ bomen moet worden verstaan en hoeveel en welke bomen in slechte staat verkeren. Vergunninghouder wil, klaarblijkelijk in verband met de overeenkomst die hij met een derde heeft gesloten, alle nog aanwezig zijnde 280 bomen rooien. Op basis van de vergunning kan hij dat ook, terwijl het vervangen van nagenoeg alle bomen vanuit de instandhoudingsdoeleinden zoals genoemd in artikel 6.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan, niet per sé noodzakelijk hoeft te zijn nu vergunninghouder heeft aangegeven dat er ook een substantieel aantal goede bomen aanwezig is. Verder blijkt uit de vergunning niet welk tijdpad aan de vergunde werkzaamheden is gekoppeld. Doordat onduidelijk is wat de termijn, de omvang en de invulling van de werkzaamheden is, wordt in feite een vrijbrief aan vergunninghouder gegeven om te doen wat hij wenselijk acht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, nu deze geen enkele houvast biedt en daarmee ook niet handhaafbaar is.
8.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt eveneens onvoldoende duidelijk uit de omgevingsvergunning, noch uit de bij die vergunning behorende documenten – waaronder een toelichting/plan van aanpak met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden – dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de genoemde waarden. Tijdens de zitting heeft vergunninghouder een bedrijfsplan overgelegd, dat, naar het college ter zitting heeft gesteld, intern is getoetst door de Afdeling Groen van de gemeente, maar in de vergunning wordt hier niet naar verwezen. De interne toets van de Afdeling Groen die ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit is hierdoor niet kenbaar en dus ook niet te toetsen, bijvoorbeeld op het twistpunt tussen partijen ten aanzien van de grondsoort(en) op het perceel en de invloed daarvan op de bomen. Op pagina 13 van het bedrijfsplan is ook te lezen dat de opstellers van het bedrijfsplan een algemene indruk hebben verkregen, dat de (huidige) laan de beoogde monumentale status niet zal halen, maar dat een definitieve conclusie over de oorzaak tijdens het veldbezoek niet is getrokken en dat wordt geadviseerd om een detail bodemonderzoek te doen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de omgevingsvergunning onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, wat in strijd is met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.
8.5
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter het gestelde, maar verder niet onderbouwde financiële belang van vergunninghouder bij het onmiddellijk uitvoeren van de vergunning, afgewogen tegen het belang van verzoekers bij schorsing van het bestreden besluit. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat gelet op het voorgaande nog niet vaststaat dat de omgevingsvergunning terecht is verleend. Indien wordt aangevangen met de rooiwerkzaamheden zijn de gevolgen daarvan onomkeerbaar. De voorzieningenrechter zal het belang van verzoekers daarom laten prevaleren boven het belang van vergunninghouder bij onmiddellijke uitvoering van de omgevingsvergunning.
9.1
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen en het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
De proceskosten die verzoekers hebben gemaakt voor het bijwonen van de zitting wijst de voorzieningenrechter toe tot een bedrag van € 19,60 aan reiskosten. Ter zitting hebben verzoekers ook verzocht om vergoeding van verletkosten van € 300,-, waarvan € 225,- gemaakt in verband met het bijwonen van de terechtzitting (drie uren) en € 75,- vanwege het “
verzorgen en aanvragen voorlopige voorziening”. Een dergelijk verzoek is gebaseerd op artikel 1, onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Nu verzoekers de verletkosten niet hebben gespecificeerd, is de voorzieningenrechter gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV9516) van oordeel dat slechts plaats is voor vergoeding van het minimumtarief van € 7,- per uur. Verletkosten zien op tijdverzuim voor het bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis, overig tijdverzuim zoals de voorbereiding van de zaak valt hier niet onder. Gelet op de duur van de zitting en van de heen- en terugreis acht de voorzieningenrechter het redelijk om het tijdverzuim vast te stellen op drie uur. Dat betekent dat het college veroordeeld zal worden tot vergoeding van verletkosten van verzoekers ten bedrage van € 21,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 40,60 aan reis- en verletkosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, op 5 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.