Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 5 maart 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekers A] , te [woonplaats] ,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Op 9 december 2020 is het besluit gepubliceerd in het Gemeenteblad van Altena.
de aanleg en duurzame instandhouding van natuur” en ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen – laanbeplanting voor “
ontwikkeling en instandhouding van laanbeplantingen”.
het vervangen van slechte notenbomen door goede notenbomen”. Niet duidelijk is wat onder ‘slechte’ bomen moet worden verstaan en hoeveel en welke bomen in slechte staat verkeren. Vergunninghouder wil, klaarblijkelijk in verband met de overeenkomst die hij met een derde heeft gesloten, alle nog aanwezig zijnde 280 bomen rooien. Op basis van de vergunning kan hij dat ook, terwijl het vervangen van nagenoeg alle bomen vanuit de instandhoudingsdoeleinden zoals genoemd in artikel 6.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan, niet per sé noodzakelijk hoeft te zijn nu vergunninghouder heeft aangegeven dat er ook een substantieel aantal goede bomen aanwezig is. Verder blijkt uit de vergunning niet welk tijdpad aan de vergunde werkzaamheden is gekoppeld. Doordat onduidelijk is wat de termijn, de omvang en de invulling van de werkzaamheden is, wordt in feite een vrijbrief aan vergunninghouder gegeven om te doen wat hij wenselijk acht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, nu deze geen enkele houvast biedt en daarmee ook niet handhaafbaar is.
verzorgen en aanvragen voorlopige voorziening”. Een dergelijk verzoek is gebaseerd op artikel 1, onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Nu verzoekers de verletkosten niet hebben gespecificeerd, is de voorzieningenrechter gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV9516) van oordeel dat slechts plaats is voor vergoeding van het minimumtarief van € 7,- per uur. Verletkosten zien op tijdverzuim voor het bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis, overig tijdverzuim zoals de voorbereiding van de zaak valt hier niet onder. Gelet op de duur van de zitting en van de heen- en terugreis acht de voorzieningenrechter het redelijk om het tijdverzuim vast te stellen op drie uur. Dat betekent dat het college veroordeeld zal worden tot vergoeding van verletkosten van verzoekers ten bedrage van € 21,-.
Beslissing
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 40,60 aan reis- en verletkosten.