ECLI:NL:RBZWB:2021:983

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9085
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op Wob-verzoek

Op 4 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.J.C. Post, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiseres had op 20 oktober 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister inzake haar verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken voordat eiseres beroep had ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat eiseres rechtsgeldig beroep had ingesteld.

De rechtbank constateerde dat eiseres niet had gereageerd op een brief van de rechtbank van 8 januari 2021, waarin werd gevraagd of zij het eens was met het besluit van de minister van 24 december 2020. Aangezien eiseres niet had gereageerd, ging de rechtbank ervan uit dat zij het niet eens was met dit besluit. De rechtbank besloot het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk te verklaren en het beroep tegen het besluit van 24 december 2020 door te verwijzen naar de minister ter behandeling als bezwaar.

De rechtbank droeg de minister op het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden en veroordeelde de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-. Deze uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en openbaar gemaakt op 4 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9085 WOB

uitspraak van 4 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres/B.V.] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. D.J.C. Post,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de minister), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 20 oktober 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister inzake het verzoek van eiseres als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 22 mei 2020 heeft eiseres een Wob-verzoek ingediend bij de Minister. Eiseres heeft hierin – samengevat – verzocht om verstrekking van informatie, te weten (samengevat) alle documenten en andere gegevensdragers opgemaakt op of na 1 januari 2020 met betrekking tot ‘disulfiram’ en/of ‘Refusal’ en/of ‘Antabus’ voor zover deze in het bezit zijn van de Minister en/of de Inspectie voor de Gezondheidszorg & Jeugd.
Bij brief van 17 juni 2020 heeft de minister de beslistermijn met vier weken verdaagd.
Bij brief van 17 juli 2020 heeft de minister de beslistermijn opgeschort. Deze opschorting is bij brief van 17 augustus 2020 beëindigd.
Bij brief van 5 oktober 2020 heeft eiseres de minister medegedeeld dat de beslistermijn is verstreken. Eiseres verzoekt de minister om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen op het Wob-verzoek.
Bij brief van 20 oktober 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister op het Wob-verzoek.
Bij besluit met dagtekening 24 december 2020 heeft de minister op het Wob-verzoek van eiseres beslist.
Bij brief van 8 januari 2021 heeft de rechtbank aan eiseres de vraag voorgelegd of zij het al dan niet eens is met de beslissing van de minister. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat als er niet binnen de gestelde termijn van twee weken gereageerd wordt, de rechtbank ervan uit gaat dat eiseres het niet eens is met het besluit. In dat geval wordt het beroep verder behandeld op grond van het eerder ingediende beroepschrift.
Eiseres heeft tot op heden niet op deze brief gereageerd, zodat de rechtbank ervan uit gaan dat eiseres het niet eens is met het besluit van 24 december 2020.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn ten aanzien van het Wob-verzoek was verstreken voordat eiseres beroep heeft ingesteld bij de rechtbank (artikel 6 van de Wob). De rechtbank stelt verder vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiseres rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen het alsnog genomen primaire besluit van 24 december 2020.
Niet gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Nu eiseres niet heeft gereageerd op de brief van de rechtbank van 8 januari 2021 gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres het niet eens is met het besluit van 24 december 2020. Nu eiseres nog geen inhoudelijke standpunten ten aanzien van het Wob-verzoek heeft ingediend, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 24 december 2020 te verwijzen naar de minister ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
Dit betekent dat de rechtbank het beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan het bestuursorgaan onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift reeds in bezit is van de minister zal de rechtbank hem dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
5. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
6. Daarnaast zal de rechtbank de minister veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 24 december 2020 naar de minister ter behandeling als bezwaar;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 4 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.