ECLI:NL:RBZWB:2021:970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 21_755 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijzondere bijstand

Op 4 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, woonachtig te [woonplaats], een verzoek om bijzondere bijstand had ingediend. Dit verzoek was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, waarop verzoekster beroep had ingesteld. In het kader van dit beroep verzocht zij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoekster diende een toelichting te geven op haar spoedeisend belang, waarbij zij haar financiële situatie uiteenzette. Uit haar brief van 19 februari 2021 bleek dat zij € 1.386,- aan inkomsten had en € 901,- aan vaste lasten, wat haar een bedrag van € 485,- per maand overliet om van te leven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, zelfs rekening houdend met niet onderbouwde extra kosten, verzoekster niet in een financiële noodsituatie verkeerde. Het resterende bedrag was onvoldoende om te concluderen dat er een spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen, waarbij spoedeisendheid een cruciale rol speelt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/755 VV

uitspraak van 4 maart 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats],

verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 januari 2021 (bestreden besluit) van het college inzake de afwijzing van haar verzoek om bijzondere bijstand. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
2. De griffier heeft verzoekster gevraagd het spoedeisend belang toe te lichten. Daarbij is gevraagd om een overzicht van haar inkomsten, vaste lasten, spaargelden of andere vermogensbestanddelen. Met haar brief van 19 februari 2021 heeft verzoekster inzicht gegeven in haar financiële situatie.
3. Uit de brief van 19 februari 2021 blijkt dat verzoekster € 1.386,- aan inkomsten heeft en dat haar vaste lasten € 901,-- bedragen. Dit betekent dat verzoekster een bedrag van € 485,- per maand over heeft om van te leven. Ook als rekening wordt gehouden met de niet door verzoekster onderbouwde dieet- en andere kosten tot een bedrag van € 170,- resteert er een bedrag van € 315,- per maand. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met een dergelijk bedrag niet gesproken kan worden van een financiële noodsituatie. Ook als verzoekster gevolgd zou moeten worden in haar stelling dat zij na het kopen van maaltijden nog maar € 16,-- per maand overhoudt voor kleding en overige huishoudelijke uitgaven kan niet met recht gesteld worden dat er sprake is van een financiële noodsituatie.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat onvoldoende gebleken is dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij een met voorrang verleend oordeel over het bestreden besluit. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 4 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.