ECLI:NL:RBZWB:2021:968

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
02/282554-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Los
  • A. Goedegebuur
  • J. Koelewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik en mishandeling van een minderjarig meisje door een volwassene in een vertrouwensrelatie

Op 5 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het meermalen misbruiken en mishandelen van een 7-jarig meisje. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, die gedetailleerd en consistent was, betrouwbaar was. Er was voldoende steunbewijs, waaronder DNA-analyses die het sperma van de verdachte op een dekentje van het slachtoffer bevestigden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moest schadevergoedingen betalen aan het slachtoffer en haar ouders. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en haar familie. De verdachte ontkende de beschuldigingen en probeerde de verklaringen van het slachtoffer in twijfel te trekken, maar de rechtbank achtte de bewijsvoering overtuigend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/282554-19
vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 februari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tevens waren aanwezig de benadeelde partijen, mevrouw [moeder slachtoffer] en de heer [vader slachtoffer] , mede namens benadeelde partij [slachtoffer] . De benadeelde partijen werden bijgestaan door mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout de toen 7-jarige [slachtoffer] meerdere keren heeft misbruikt en mishandeld. De ontucht is in meerdere juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zowel het onder feit 1 primair als feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de open, consistente en gedetailleerde verklaring van [slachtoffer] . Deze verklaring is dusdanig gedetailleerd en specifiek, dat een meisje van 7 dit niet alleen kan baseren op waarnemingen; ze moet dit ook hebben ervaren. De verklaring wordt ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek en de verklaring van de moeder van [slachtoffer] dat verdachte, nadat [slachtoffer] naar bed was gegaan, naar boven ging om met [slachtoffer] te praten. Het scenario dat door verdachte is geschetst is, gelet op het studioverhoor, het resultaat van het NFI onderzoek en de verklaring van de moeder van [slachtoffer] , onaannemelijk.
Ten aanzien van de mishandeling wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de foto waaruit blijkt dat het zwembadje eind december nog buiten stond, alsmede foto’s van letsel bij [slachtoffer] . Ook dit feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum, nu alleen de verklaring van [slachtoffer] als bewijs kan worden gebezigd. De andere verklaringen komen uit een en dezelfde bron: [slachtoffer] . Ten aanzien van het aangetroffen DNA heeft verdachte een plausibele andere lezing. De moeder van [slachtoffer] en hijzelf veegden zich na de seks af met wat er maar voor handen was. Het resultaat van het DNA-onderzoek levert onvoldoende steun op voor het relaas van [slachtoffer] . Verdachte heeft een plausibele verklaring voor het aantreffen van zijn DNA en is het logisch dat op dit bewuste dekentje DNA van [slachtoffer] is aangetroffen. Het was immers haar dekentje, aldus de verdediging. Indien de rechtbank de mening is toegedaan dat er sprake is van voldoende steunbewijs, dan ontbreekt in ieder geval de overtuiging dat verdachte het misbruik heeft gepleegd, gelet op de persoon van verdachte en zijn verklaring.
Ten aanzien van feit 2 ontbreekt ieder steunbewijs. Er is geen aanleiding voor de puntbloedingen en blauwe pekken gevonden en ook uit het medisch onderzoek is niets naar voren gekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit het politiedossier en uit het verhandelde ter zitting blijkt het volgende.
Op 30 december 2018 meldt de moeder van [slachtoffer] aan de politie dat verdachte, haar partner gedurende een klein jaar, seksuele handelingen zou hebben verricht bij en met haar dochter. Zij doet deze melding direct nadat zij van haar dochter te horen had gekregen wat er gebeurd was. Haar dochter was op 30 december huilerig en verklaarde na doorvragen door haar moeder dat verdachte haar met zijn handen bij en om haar nek had gepakt. Verdachte, die toen in haar woning verbleef, kwam af op het gehuil en begon te schreeuwen tegen [slachtoffer] . De moeder van [slachtoffer] heeft toen met haar dochter de woning verlaten en de relatie beëindigd. Op de weg naar haar ouders heeft [slachtoffer] in de auto ook over het seksuele misbruik verklaard.
Feit 1
Algemeen
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren.
Het misbruik en de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
De rechtbank zal eerst beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar dient te worden gekwalificeerd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. [slachtoffer] verklaart in de kern consistent en komt authentiek over; de verklaring is bovendien afgelegd op een wijze en in bewoordingen die je van een jong kind verwacht. Daarbij is de verklaring zeer uitgebreid en erg gedetailleerd. [slachtoffer] verklaart bovendien op een wijze waarop dat alleen kan als je het misbruik hebt ervaren. Zo verklaart zij onder meer gedetailleerd over hoe zij de smaak en textuur van sperma heeft ervaren. Gevoel en smaak kan niet worden ervaren door waarnemen. Ook over de overige handelingen heeft [slachtoffer] consistent en authentiek verklaard. De verklaring is bovendien in een kindvriendelijke studio afgenomen door gecertificeerde rechercheurs en vond plaats kort nadat de vermeende handelingen hadden plaatsgevonden en de moeder van [slachtoffer] een melding had gedaan bij de politie. Het scenario dat verdachte ter zitting en bij de politie heeft geschetst dat [slachtoffer] wellicht seksuele handelingen heeft beschreven die ze heeft gezien op de iPad, of elders, acht de rechtbank op basis hiervan onaannemelijk. Overigens bevat het dossier geen aanwijzingen dat [slachtoffer] dergelijke seksuele beelden heeft gezien en heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij zelf nooit heeft gezien dat [slachtoffer] deze bekeek.
De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande dan ook vanuit dat het misbruik op de manier zoals dat onder 1. primair is ten laste gelegd daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer] hiervan slachtoffer is geworden. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] .
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft misbruikt.
Gelegenheid en daderschap van verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het misbruik niet gepleegd kan hebben, omdat hij nooit alleen was met [slachtoffer] . Deze verklaring wordt ongeloofwaardig geacht. Zo heeft de moeder van [slachtoffer] bij de politie verklaard dat verdachte wel eens naar boven ging om met [slachtoffer] te praten als [slachtoffer] op bed lag. Zij noemt een aantal van tien tot vijftien keer in het jaar dat zij een relatie met verdachte heeft gehad. Verdachte bleef dan vijftien tot twintig minuten weg. Ook getuige [getuige 1] (oma van [slachtoffer] ) en getuige [getuige 2] (opa van [slachtoffer] ) hebben bij de politie verklaard dat verdachte hen zelf heeft verteld dat hij [slachtoffer] wel eens welterusten ging zeggen en een kwartiertje met [slachtoffer] ging praten om een band op te bouwen. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook gelegenheid gehad het misbruik te plegen.
De rechtbank heeft voorts geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] die ziet op het daderschap van verdachte en ziet geen aanwijzingen voor het scenario dat [slachtoffer] verdachte valselijk zou beschuldigen. Bovendien is het door verdachte ter zitting opgeworpen scenario dat iemand anders het misbruik zou hebben gepleegd niet aannemelijk geworden. De suggesties die door verdachte ook ter zitting zijn gewekt vinden op geen enkele wijze steun in enig bewijsmiddel. Bovendien zou dit door verdachte geschetste scenario betekenen dat de moeder van [slachtoffer] haar dochter nog steeds zou laten vertoeven in de omgeving van de persoon die haar dochter daadwerkelijk zou hebben misbruikt. Dit acht de rechtbank onaannemelijk.
Daarbij komt dat verdachte in zijn verklaringen bij de politie op onderdelen aantoonbaar feitelijk onjuist heeft verklaard. Zo heeft hij onder meer verklaard dat hij de relatie met de moeder van [slachtoffer] heeft beëindigd op 30 december 2018, terwijl uit door verdachte verstuurde whatsapp- en mailberichten blijkt dat de moeder van [slachtoffer] de relatie met verdachte heeft verbroken en hij dat langere tijd niet wilde accepteren.
Andere feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat [slachtoffer] in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Het dekentje
Uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] volgt dat [slachtoffer] en zij na de breuk met verdachte op 30 december 2018, op 2 januari 2019 voor het eerst weer in de woning in Oosterhout sliepen. Op het moment dat zij met [slachtoffer] spullen uit de kamer van [slachtoffer] wilde halen omdat [slachtoffer] daar niet meer durfde te slapen, zei [slachtoffer] over het later door het NFI onderzochte dekentje dat verdachte daar zijn piemel aan had afgeveegd en dat het daarom gewassen moest worden. De moeder van [slachtoffer] heeft na overleg met de politie het dekentje vervolgens in een papieren zak gedaan en overhandigd aan de politie voor nader onderzoek. [slachtoffer] heeft in haar verhoor ook verklaard dat verdachte zijn piemel aan haar dekentje had afgeveegd.
Het NFI heeft het dekentje onderzocht op sperma. Op twee plaatsen op het dekentje is microscopisch sperma aangetroffen, waarvan het NFI heeft vastgesteld dat het DNA matcht met het DNA van verdachte, met een zodanige bewijskracht dat de rechtbank daaruit concludeert dat het DNA dat daarop is aangetroffen van verdachte is. De plekken waar sperma is aangetroffen zijn ook bemonsterd en onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Gebleken is dat er,
inde spermasporen, speeksel is aangetroffen. Van dit speeksel heeft het NFI vastgesteld dat het matcht met het DNA van [slachtoffer] , met een zodanige bewijskracht dat de rechtbank daaruit concludeert dat het DNA dat is aangetroffen van [slachtoffer] is. Kort en goed was het speeksel van [slachtoffer] en het sperma van verdachte dat op het dekentje zat vermengd. Dit sporenbeeld komt exact overeen met de verklaring van [slachtoffer] inhoudende dat zij aan de piemel van verdachte heeft moeten likken dan wel dat zij deze in de mond heeft moeten nemen totdat er nat wit spul uit kwam. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van zijn sperma
enhet speeksel van [slachtoffer] op dezelfde plaatsen op het dekentje. Hij heeft verklaard dat [moeder slachtoffer] en hij zichzelf na de seks schoonmaakten met wat er maar voorhanden lag, dus ook met dit dekentje. Dit wordt echter weersproken door de moeder van [slachtoffer] , die heeft verklaard dat verdachte en zij zich nooit met het dekentje schoonmaakten. Bovendien acht de rechtbank het ook niet aannemelijk dat een moeder een vies dekentje dat is gebruikt om volwassen lichamen na seksuele handelingen schoon te maken weer in de kamer van een jong kind zou leggen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het sperma van verdachte met daarin het speeksel van [slachtoffer] op het dekentje terecht is gekomen nadat verdachte zich oraal door [slachtoffer] heeft laten bevredigen. Dat er tevens DNA op het dekentje is aangetroffen van een onbekende derde, maakt het vorenstaande niet anders. Doorslaggevend daarvoor is het sporenbeeld dat exact overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer] .
Ander ondersteunend bewijs
Behoudens het dekentje bevinden zich in het dossier andere bewijsmiddelen die de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van het misbruik ondersteunen.
Er zijn meerdere getuigen die een verklaring hebben afgelegd over het gedrag van [slachtoffer] gedurende en vlak na de tenlastegelegde periode. De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij vanaf de zomervakantie van juli 2018 ander gedrag bij [slachtoffer] waarnam. Dit veranderde gedrag vertoonde [slachtoffer] alleen ten aanzien van verdachte.
Getuige [getuige 3] , de voormalig juf van [slachtoffer] , heeft verklaard dat zij [slachtoffer] in januari 2019 op school snikkend aantrof op de gang. Toen zij aan [slachtoffer] vroeg waarom zij zo verdrietig was, vertelde [slachtoffer] dat zij verdrietig werd van de naam van het kindje van de ex-vriend van haar moeder in het boekje dat zij las, omdat zij dan weer moest denken aan de niet fijne dingen die er waren gebeurd met deze ex-vriend. Ook verklaart [getuige 3] dat [slachtoffer] in april 2019, enkele maanden nadat verdachte uit beeld verdween, straalde alsof er iets van haar af was gevallen.
Tussenconclusie
De verklaring van [slachtoffer] over het misbruik in combinatie met de uitslag van het DNA-onderzoek en het overige steunbewijs levert naar het oordeel van de rechtbank niet alleen voldoende wettig, maar ook overtuigend bewijs op voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen eveneens wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode meermaals heeft mishandeld. De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] is reeds door de rechtbank hiervoor besproken. Ook ten aanzien van de verklaring die ziet op mishandeling heeft de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid ervan.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van de mishandelingen voldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen. Bij [slachtoffer] zijn op 10 oktober 2018 puntbloedingen en blauwe plekken aangetroffen. Hiervan bevinden zich ook foto’s in het dossier. De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] dit letsel op 9 oktober 2018 nog niet had. Dit weet moeder zeker, omdat [slachtoffer] op die dag later in de middag zwemles had, zij [slachtoffer] heeft gedoucht en er toen nog geen letsel te zien was. Verdachte was die avond van 9 oktober 2018 bij moeder en [slachtoffer] thuis.
Verdachte heeft ten aanzien van dit letsel ter zitting verklaard dat hij dit niet kan hebben veroorzaakt, omdat hij op 9 en 10 oktober 2018 niet bij [slachtoffer] en haar moeder verbleef. Verdachte heeft ter onderbouwing hiervan ter zitting een uitdraai van zijn agenda overgelegd. Uit deze agenda blijkt echter dat het zeer waarschijnlijk is dat hij juist die nacht van 9 op 10 oktober 2018 wel bij [slachtoffer] en haar moeder was. Verdachte zelf heeft, nadat hij hier ter zitting mee werd geconfronteerd, ook aangegeven dat het inderdaad zou kunnen dat hij daar op dat moment was. Daarnaast heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat verdachte de nacht van 9 op 10 oktober 2018 wel degelijk bij hen verbleef.
Ook de opa van [slachtoffer] heeft over de mishandeling een verklaring afgelegd bij de politie. Hij heeft verklaard dat verdachte hem aan de telefoon heeft verteld dat hij [slachtoffer] bij de keel heeft gegrepen, maar dat het niks voorstelde.
Voorts blijkt dat verdachte ter zitting aantoonbaar onjuist heeft verklaard over het zwembadje. Hij heeft ten aanzien van de mishandeling in het zwembadje verklaard dat dit niet kan zijn gebeurd, omdat het zwembadje op het moment waarover [slachtoffer] heeft verklaard was opgeborgen. In het dossier bevindt zich een WhatsAppbericht van de moeder van [slachtoffer] naar verdachte, waaruit blijkt dat het zwembadje er op 27 december 2018 nog stond.
De rechtbank constateert dat de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van de mishandelingen op meerdere punten wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen. De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Conclusie
Vorenstaande levert naar het oordeel van de rechtbank niet alleen voldoende wettig, maar ook overtuigend bewijs op voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meerdere tijdstippen omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2011), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , hebbende verdachte voornoemde [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis in de mond laten nemen en aan zijn penis laten likken en een vinger in haar vagina geduwd en met zijn tong (aan) de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gelikt/gekust;
en
op meerdere tijdstip(pen) omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout, [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2011), heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- (met kracht) bij de nek/keel te grijpen en vast te pakken en in de keel/hals te knijpen
en met haar hoofd in de WC-pot te duwen en de WC door te spoelen en
- haar in de avonduren gedurende (meerdere) minuten met blote voeten in koud en vies
water in een zwembad te laten staan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest. Naast de door de reclassering geadviseerde voorwaarden vordert de officier van justitie een contactverbod met [slachtoffer] op te leggen aan verdachte. Tevens heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, indien de rechtbank tot de bewezenverklaring van enig feit zou komen, bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tevens heeft de verdediging verzocht de vordering gevangenneming af te wijzen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer 6 maanden ontuchtige handelingen gepleegd met de destijds 7-jarige [slachtoffer] , de dochter van zijn toenmalige partner. Daarnaast heeft hij haar ook meerdere keren mishandeld. Dit alles vond plaats in de woning van [slachtoffer] en zelfs in haar eigen slaapkamer; een omgeving waarin een jong meisje als [slachtoffer] zich te allen tijde comfortabel en veilig zou moeten kunnen voelen. Met zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen van [slachtoffer] en haar moeder in ernstige mate geschonden en misbruik gemaakt van de positie die hij als partner van de moeder van [slachtoffer] had.
Bovendien heeft verdachte door zijn handelen de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer] geschonden. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat [slachtoffer] wellicht nooit een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, iets waar ieder kind recht op heeft, zal ervaren. Het is nog maar de vraag of de geestelijke schade die [slachtoffer] door toedoen van verdachte heeft opgelopen ooit zal herstellen. Dat [slachtoffer] het geheel van handelen van verdachte als zeer traumatisch heeft ervaren blijkt wel uit haar eigen verklaring, maar ook uit de verklaringen die familieleden en haar voormalige juf over haar hebben afgelegd.
Het handelen van verdachte heeft echter niet alleen [slachtoffer] op harde en ingrijpende wijze geraakt. Ook voor haar familieleden, en in het bijzonder de ouders van [slachtoffer] , is dit een zeer traumatische gebeurtenis geweest. De ouders van [slachtoffer] hebben ter zitting op indringende wijze verteld welke gevolgen het handelen van verdachte voor hen heeft gehad. Zij hebben verteld hoe trots zij zijn dat hun dochter uiteindelijk heeft verteld wat verdachte met haar deed en dat ze haar op alle mogelijke manieren samen ondersteunen. Dat zij hun dierbare, jonge dochter niet tegen verdachte hebben kunnen beschermen veroorzaakt echter nog steeds boosheid en verdriet. De moeder van [slachtoffer] heeft verteld dat het haar pijn doet dat [slachtoffer] nog steeds nachtmerries heeft en gilt in haar slaap. Door toedoen van verdachte heeft [slachtoffer] geen onbezorgde kindertijd. De vader van [slachtoffer] heeft gedeeld hoe het seksueel misbruik van zijn dochter ineens geen ver-van-zijn-bedshow meer was, maar de harde werkelijkheid. Verdachte gaat door met zijn leven, terwijl het leven van [slachtoffer] en haar ouders allesbehalve onbezonnen meer is. Het leed dat [slachtoffer] en haar naasten is aangedaan is groot.
Door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zijn ten aanzien van artikel 244 Sr geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding aansluiting te zoeken bij de straftoemeting in soortgelijke zaken.
Verdachte ontkent en het blijft dan ook gissen naar een motief voor zijn handelen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij heeft getracht de beschuldigingen als ongeloofwaardig te bestempelen door het maken van een ongefundeerd negatieve karakterschets van [slachtoffer] en haar familie, terwijl juist verdachte op punten aantoonbaar niet naar waarheid heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat verdachte gedurende zijn daden kennelijk geen enkel moment heeft stilgestaan bij de gevolgen die zijn handelen voor [slachtoffer] , maar ook voor haar naasten, zou hebben. Ook ter zitting heeft verdachte zich op geen enkel moment merkbaar bekommerd om [slachtoffer] . De rechtbank neemt verdachte deze uitermate onverschillige houding kwalijk. Er lijkt sprake te zijn van een compleet gebrek aan empathie en verdachte lijkt slechts geïnteresseerd te zijn in zijn eigen persoon en belangen. De houding van verdachte wordt door de rechtbank als strafverzwarend aangemerkt.
De aard en ernst van de feiten die verdachte heeft gepleegd rechtvaardigen een gevangenisstraf voor aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waarop geen relevante veroordelingen staan. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport dat op 9 februari 2021 door de Stichting Reclassering Nederland over verdachte is opgesteld. Uit het rapport volgt dat verdachte zich slachtoffer voelt van de onjuiste voorstelling van zaken van zijn toenmalige partner en haar dochter. Verdachte ontkent seksuele deviantie. Door zijn ontkenning heeft de reclassering geen delictanalyse kunnen opstellen. Bij veroordeling is verdachte een first offender. De praktische levensgebieden lijken op orde en stabiel. Door zijn terughoudendheid en stellige ontkenning kan de reclassering weinig zeggen over het psychosociaal functioneren van verdachte en kan de reclassering geen uitspraak doen over een eventuele delictgerelateerdheid, indien dat wordt bewezen.
De reclassering kan met de beschikbare informatie niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn. Bij een veroordeling zou kunnen worden overwogen om een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen met behandelverplichting, om eventuele seksuele deviantie en de risico’s voor de toekomst hierop te onderzoeken. Daarnaast adviseert de reclassering dan een meldplicht op te leggen bij de reclassering en ambulante behandeling.
Bij de hoogte van de te bepalen straf heeft de rechtbank ook strafverzwarend meegewogen dat de feiten zijn gepleegd in de woning waarin [slachtoffer] verbleef, grotendeels in haar slaapkamer. De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, zodat de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met [slachtoffer] en haar ouders kunnen worden opgelegd. De rechtbank maakt zich zorgen om het feit dat verdachte, een persoon met een nagenoeg blanco strafblad die ogenschijnlijk zijn leven op orde heeft, zulke ernstige feiten pleegt, ontkent en zich op geen enkele wijze inleeft in het slachtoffer. De rechtbank ziet in de zorgen die zij heeft aanleiding om een langere proeftijd op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden. Daarbij zal de rechtbank de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen, alsmede een contactverbod met [slachtoffer] en haar ouders.
De rechtbank ziet, mede gelet op het feit dat verdachte al aanzienlijke tijd niet gedetineerd zit, geen aanleiding de vordering gevangenneming toe te wijzen. De vordering tot gevangenneming zal dan ook worden afgewezen.

7.De benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer]
Bij monde van mr. N.M.E. Verpaalen wordt namens de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding gevorderd van in totaal € 10.620,82, bestaande uit € 620,82 voor materiële schade en € 10.000,-- voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij geleden schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 10.248,10, waarvan € 248,10 materiële schade en € 10.000,-- immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van het bed en het matras rechtstreeks is geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De immateriële schade vloeit rechtsreeks voort uit de onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten.
Met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 372,72 voor de kamerinrichting van [slachtoffer] is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van dat deel van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd en onduidelijk is waar het bedrag precies voor is gebruikt. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De door de benadeelde partij geleden immateriële schade acht de rechtbank naar billijkheid voor de volledige € 10.000,-- toewijsbaar, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij heeft de rechtbank tevens in overweging genomen dat er meerdere feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding bovendien acht geslagen op de Letsellijst van het Schadefonds geweldsmisdrijven.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 10.248,10 zal tevens de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 30 december 2018. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast.
7.2
De benadeelde partijen [moeder slachtoffer] en [vader slachtoffer]
Bij monde van mr. N.M.E. Verpaalen hebben [moeder slachtoffer] en J [vader slachtoffer] beiden een vordering bestaande uit € 1.500,-- voor immateriële schade ingediend. Benadeelde partij [moeder slachtoffer] heeft daarnaast een vordering van € 1.819,75 ingediend voor materiële schade.
Met betrekking tot het gevorderde materiële bedrag van € 1.264,75 voor inkomensverlies en € 555,-- voor niet-vergoede medische kosten/zorgkosten is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van dat deel van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, nu de schade onvoldoende is onderbouwd. Benadeelde partij [moeder slachtoffer] zal voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verdachte heeft met zijn handelen het in hem gestelde vertrouwen van de vader en moeder van [slachtoffer] op ernstige wijze geschaad. Het misbruik van een kind bij haar thuis, terwijl verdachte van de ouders het vertrouwen heeft gekregen een rol in het leven van het kind te vervullen, is naar zijn aard een ernstige normschending die niet alleen gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer] zelf, maar ook voor haar ouders. De nachtmerrie waarin de ouders van [slachtoffer] terecht zijn gekomen is door zowel de vader als moeder van [slachtoffer] ter zitting op zeer indringende wijze naar voren gebracht. Uit deze verklaringen blijkt ook dat de handelingen van verdachte bij beide ouders tot psychische schade hebben geleid, terwijl de ernst van de normschending op zichzelf al voldoende aanleiding geeft om aan te nemen dat dit tot ernstige psychische en emotionele druk bij de ouders heeft geleid, waar zij geruime tijd last van zullen hebben. Het misbruik van dit vertrouwen brengt mee dat de gevolgen van het seksueel misbruik voor de ouders van [slachtoffer] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 BW kan worden aangenomen. De rechtbank acht de door benadeelde partijen [moeder slachtoffer] en [vader slachtoffer] geleden immateriële schade naar billijkheid en op grond van artikel 6:106 lid 1 ahf en sub b van het Burgerlijk Wetboek dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,-- per benadeelde partij. Hierbij heeft de rechtbank mede gelet op de onderbouwing van de vordering en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering dat door de rechtbank niet-ontvankelijk zal worden verklaard, kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de toegewezen bedragen van € 1.000,-- per benadeelde partij zal tevens de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 30 december 2018. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 63, 244, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2:mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Alleenhouderstraat 25 te Tilburg, telefoonnummer 088-8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door FPP Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] , [moeder slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] en [vader slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 10.248,10, waarvan € 248,10 aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2018 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 10.248,10 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2018 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 86 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[moeder slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer] van € 1.000,--, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [moeder slachtoffer] € 1.000,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2018 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[vader slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [vader slachtoffer] van € 1.000,--, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2018 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [vader slachtoffer] € 1.000,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2018 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering gevangenneming
- wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door mr. Los, voorzitter, mr. Goedegebuur en mr. Koelewijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2021.
mr. Koelewijn en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
primair:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout, althans in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2011), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , hebbende verdachte voornoemde [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis in de mond laten nemen en/of aan zijn penis laten likken en/of zijn/een vinger in haar vagina gebracht/geduwd en/of met zijn tong (aan) de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gelikt/gekust;
(art 244 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2011), immers heeft hij, verdachte die [slachtoffer] aan zijn penis laten likken en/of aan de vagina/de schaamlippen van die [slachtoffer] gelikt en/of gekust;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout, althans in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2011), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een (of meer) ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte die [slachtoffer] aan zijn penis laten likken en/of aan de vagina/de schaamlippen van die [slachtoffer] gelikt en/of gekust;
(art 247 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 30 december 2018 te Oosterhout, althans in Nederland, [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2011), heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- (met kracht) bij de nek/keel te grijpen en/of vast te pakken en/of in de keel/hals te knijpen
en/of- met haar hoofd in de WC-pot te hangen/duwen en de WC door te spoelen en/of
- haar in de avonduren gedurende (meerdere) minuten met blote voeten in koud en/of vies
water in een zwembad te laten staan/lopen.
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018306798 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 185.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd voor het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
1. Het proces-verbaal van aangifte [moeder slachtoffer] , pagina’s 52 tot en met 59 met als bijlagen op pagina’s 68 tot en met 72 foto’s van letsel van [slachtoffer] . Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik doe aangifte van seksueel misbruik en mishandeling van mijn dochter, namens mijn dochter [slachtoffer] , gepleegd in de periode na de zomervakantie van 2018 tot 30 december 2018, gepleegd door [verdachte] , mijn ex vriend. Vanaf de zomervakantie vertoonde [slachtoffer] ander gedrag. Deze vakantie was van 21 juli t/m 28 juli. Dit veranderde gedrag vertoonde ze naar [verdachte] , niet naar mij. Op 10 oktober had [slachtoffer] zonder aanleiding blauwe plekken en rode puntbloedingen. De dag daarvoor zag ik haar bij de zwemles en was er niks te zien. Die avond was [verdachte] ook naar boven gegaan. Op het moment dat we op 2 januari 2019 spullen van de kamer van [slachtoffer] gingen pakken zei ze over een blauw kleedje dat ik die moet wassen omdat [verdachte] zijn piemel daar aan had afgeveegd. Ik heb dit dekentje in een papieren zak gedaan en afgegeven bij de politie. [verdachte] ging wel eens naar boven als [slachtoffer] op bed lag en dan bleef hij 15 tot 20 minuten weg.

2.De foto’s van het letsel van [slachtoffer] op pagina 68 tot en met 72.

3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , pagina’s 73 tot en met 77. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

Op de vraag waar getuige over kwam praten verklaarde getuige dat ze over mama kwam praten, die had een vriend en die deed heel erg stout tegen haar. Hij ging mij allemaal aan mijn nek vast pakken en aan mijn nek bijna van de trap laten vallen, bij mijn keel vastpakken. Ik moest aan zijn piemel likken en ik moest in het zwembad, dat was helemaal vies. Vijf tot tien minuten moest ik in de kou staan. Ook al denk ik ergens anders aan dan moet ik toch denken aan wat er is gebeurd. Dat vind ik niet fijn om te vertellen want daar moet ik juist meer om huilen. Aan de piemel likken moest ik 30 tot 24 keer. Bij mij op de kamer en bij mama op de kamer. In de keel knijpen was in de keuken. De meneer die dit deed heet [verdachte] .
Op de vraag welke keer [slachtoffer] nog het beste weet verklaarde ze dat er gek spul uit kwam. Dat je met een piemel kunt plassen en dat ze het niet leuk vindt om te vertellen. Dat gekke spul is nat en de kleur was wit. Als ik heel lang aan zijn piemel had gelikt kwam het witte natte spul eruit aan de bovenkant. Hij deed het en ik zag ook zijn piemel heel vaak. De eerste keer wist ik niet wat ik moest doen. Ik moest het heel vaak doen en toen wist ik al wat er ging gebeuren. Ik moest mijn mond helemaal open doen. Zijn piemel is tussen de benen en ik hield zijn piemel vast. Ik moest dichtbij staan en eraan likken. Als ik het heel lang had gedaan dan kwam er een witte spul uit. Ik moest met mijn hoofd naar voren bukken en op en neer gaan met mijn hoofd. Dat moest van hem. Ik had dat vieze spul, ik weer niet wat het is, in mijn mond. Het voelde glibberig. Ik voelde een soort van dat ik moest spugen, boeren van viesheid. Hij duwt op mijn rug, met twee handen omgewisseld. Ik weet niet hoe lang het duurde. Het stopt als het witte spul eruit is. Het kwam in mijn mond terecht. De tweede en derde keer ging hij dat in mijn gezicht doen. Het was vies spul en ik moest het doorslikken.
Ook een erg stuk wat ik nog niet heb verteld is dat ik met mijn hoofd in de WC moest en dat hij ging door trekken. Ik weet niet waarom hij dat deed. De andere keren kwam het witte spul in mijn mond of in mijn hand. Of op een handdoek of op water om het schoon te maken. Dat was ook op mijn dekentje. Daar kwam ook een stuk. Dat was mijn lievelingsdekentje. Een keer ging hij met zijn vinger heel ver omhoog om te voelen of ik ziek was. Ik zei dat ik niet ziek was. Ik moest dat ook doen, met mijn wijsvinger. Dat deed heel erg pijn maar hij bleef doorgaan. Ik moest mijn vinger heel erg ver er in doen. Ik denk vlakbij het gaatje waar ik mee moest poepen. Het witte spul in mijn gezicht is een keer gebeurd. Met mijn hoofd in de wc, met de kou buiten staan en in het zwembad en dat ik met mijn vinger er in moest doen en ook met de vinger van hem. Is een keer gebeurd. Hij deed ook met zijn vinger wat ik met mijn vinger moest doen. Hij deed net alsof hij wou weten of ik ziek was. Ik voelde een vinger. Ik denk een beetje waar je moet poepen maar dan veel meer omhoog. Hij ging steeds verder omhoog, met mijn vinger moest ik in een klein gaatje. Dat deed echt heel erg pijn.
Op de vraag wat er met dat het dekentje was verklaarde ze dat het naast haar bed lag en dat hij daar een keer zijn piemel aan had afgeveegd. Hoe hij het welterusten zeggen deed, hij zei "Ben je wakker?" Ik moest met mijn mond zijn piemel likken en ging hij mij vastpakken aan mijn nek. Ik weet helemaal niet waarom hij dat deed. Hij pakte mijn nek met twee handen en kneep in mijn nek. Soms met een hand vast houden. Ik voelde pijn. Ik heb tegen opa en oma verteld dat ik [verdachte] niet zo lief vond maar dat ik er verder niet over wilde praten. [slachtoffer] verklaarde dat niemand anders dit ooit bij haar gedaan heeft.
Ik had rode vlekjes in mijn nek. Dat kreeg ik heel vaak als hij zulke dingen bij mij deed. Ik bedoel dat piemel likken. Ik denk dat het daar van was. De vlekjes zaten in mijn nek, op mijn been en een beetje op mijn buik.

4. Het proces-verbaal van verhoor [moeder slachtoffer] , pagina’s 78 tot en met 89. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in

‘’Ik heb nooit het dekentje van [slachtoffer] gebruikt om na de seks de boel af te vegen.’’

5. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 21 januari 2019, pagina’s 134 tot en met 137. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

‘’ [verdachte] vertelde aan ons dat wanneer [moeder slachtoffer] [slachtoffer] op bed had gelegd hij naar boven ging om met [slachtoffer] te praten, om een band met haar op te bouwen. ‘’

6. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 21 januari 2019, pagina’s 138 tot en met 142. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

‘’ [verdachte] belde mij op 30 december 2018 toen hij in het huis van [moeder slachtoffer] was. [verdachte] had wel toegegeven dat hij [slachtoffer] bij haar keel had gegrepen, maar dat het niet zo erg was. (…) [verdachte] vertelde dat hij wel eens welterusten ging zeggen en een kwartiertje met [slachtoffer] ging praten om een band met haar op te bouwen’’

7. Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] d.d. 8 april 2019, pagina’s 153 tot en met 155. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

‘’Ik kwam [slachtoffer] in januari 2019 tegen in de gang toen ze mij iets vertelde over het voorval. Ze was toen snikkend, heel verdrietig. Ik vroeg aan [slachtoffer] wat er aan de hand was. Ze zei dat ze met de leesles bezig was, het boekje van waar zij in las kwam de naam van het kindje van de vriend of ex-vriend van moeder in voor. [slachtoffer] vertelde dat ze hierdoor verdrietig werd omdat ze weer moest denken aan de niet fijne dingen die er waren gebeurd met hem. Toen ik haar vorige week in de gang tegen kwam zag ik dat ze straalde, het leek alsof er iets van haar af was gevallen.’’

8. Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 9 juli 2019, pagina’s 162 tot en met 164.

Verzocht is om het referentiemateriaal WAAB6160NL van slachtoffer [slachtoffer] te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en het DNA-profiel te vergelijken met de eerder in deze zaak verkregen DNA-profielen. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen of de eerder onderzochte bemonsteringen DNA bevatten dat afkomstig kan zijn van slachtoffer
[slachtoffer] .
Van het referentiemateriaal WAAB6160NL van slachtoffer [slachtoffer] Is een DNA-profiel
verkregen. Dit DNA-profiel is vergeleken met de eerder in deze zaak verkregen DNA-profielen AAHU9481NL#01 en #02 van een deken.
Het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer] komt overeen met het DNA-profiel gekoppeld
aan onbekende vrouw B. Dit betekent dat bemonsteringen AAHU9481NL#01 en #02 naast sperma, dat afkomstig kan zijn van onbekende man A, ook DNA bevatten dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] .
Hypothese 1: De bemonsteringen bevatten sperma van onbekende man A en DNA van
[slachtoffer] en DNA van een willekeurige onbekende persoon die relatief weinig DNA heeft bijgedragen.
Hypothese 2: De bemonsteringen bevatten sperma van onbekende man A en DNA van
twee willekeurige onbekende personen (waarvan één van de onbekende personen een relatief geringe hoeveelheid DNA heeft bijgedragen).
De verkregen DNA-mengprofielen zijn voor zowel AAHU9481NL#01 als AAHU9481NL#02 meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.

9.Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 2 oktober 2019, pagina’s 165 en 166.

Verzocht is om het referentiemateriaal van de verdachte [verdachte] WAAA3379NL te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en het DNA- profiel te vergelijken met de eerder verkregen DNA-profielen van het sperma in de bemonsteringen AAHU9481NL#01 en #02. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of het sperma in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van [verdachte] .
Van het referentiemateriaal van verdachte [verdachte] is een DNA-profiel verkregen. Dit
DNA-profiel is vergeleken met de DNA-profielen van bemonsteringen AAHU9481NL#01 en #02.
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek is geconcludeerd dat het DNA-profiel van verdachte [verdachte] overeenkomt met het DNA-profiel van het sperma in beide bemonsteringen (in NFI-rapport 2019.03.01.004 aanvraag 001 gekoppeld aan onbekende man A). Dit betekent dat het sperma in beide bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het DNA-profiel van het sperma is kleiner dan 1 op 1 miljard.

10.Het geschrift, te weten het WhatsApp bericht, op pagina 90:

Uit het bericht blijkt dat de moeder van [slachtoffer] op 27 december een foto van het zwembadje naar verdachte heeft verstuurd en dat het zwembadje op deze datum is geleegd, maar nog op stond.

11. Het geschrift, te weten een uitdraai van de agenda van verdachte van oktober 2018:

Uit de uitdraai van de agenda blijkt dat verdachte 9 oktober 2018 zijn zoon [naam] te eten had en op 10 oktober [naam] te slapen. Verder staan er op 9 of 10 oktober 2018 geen afspraken.

12. De verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 19 februari 2021. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven, in:

‘’Ik had op 9 oktober 2018 [naam] met het eten. Rond 20 uur ging hij dan weer naar zijn moeder. Het zou kunnen dat ik hierna bij [moeder slachtoffer] was.’’