4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit het politiedossier en uit het verhandelde ter zitting blijkt het volgende.
Op 30 december 2018 meldt de moeder van [slachtoffer] aan de politie dat verdachte, haar partner gedurende een klein jaar, seksuele handelingen zou hebben verricht bij en met haar dochter. Zij doet deze melding direct nadat zij van haar dochter te horen had gekregen wat er gebeurd was. Haar dochter was op 30 december huilerig en verklaarde na doorvragen door haar moeder dat verdachte haar met zijn handen bij en om haar nek had gepakt. Verdachte, die toen in haar woning verbleef, kwam af op het gehuil en begon te schreeuwen tegen [slachtoffer] . De moeder van [slachtoffer] heeft toen met haar dochter de woning verlaten en de relatie beëindigd. Op de weg naar haar ouders heeft [slachtoffer] in de auto ook over het seksuele misbruik verklaard.
Algemeen
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren.
Het misbruik en de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
De rechtbank zal eerst beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar dient te worden gekwalificeerd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. [slachtoffer] verklaart in de kern consistent en komt authentiek over; de verklaring is bovendien afgelegd op een wijze en in bewoordingen die je van een jong kind verwacht. Daarbij is de verklaring zeer uitgebreid en erg gedetailleerd. [slachtoffer] verklaart bovendien op een wijze waarop dat alleen kan als je het misbruik hebt ervaren. Zo verklaart zij onder meer gedetailleerd over hoe zij de smaak en textuur van sperma heeft ervaren. Gevoel en smaak kan niet worden ervaren door waarnemen. Ook over de overige handelingen heeft [slachtoffer] consistent en authentiek verklaard. De verklaring is bovendien in een kindvriendelijke studio afgenomen door gecertificeerde rechercheurs en vond plaats kort nadat de vermeende handelingen hadden plaatsgevonden en de moeder van [slachtoffer] een melding had gedaan bij de politie. Het scenario dat verdachte ter zitting en bij de politie heeft geschetst dat [slachtoffer] wellicht seksuele handelingen heeft beschreven die ze heeft gezien op de iPad, of elders, acht de rechtbank op basis hiervan onaannemelijk. Overigens bevat het dossier geen aanwijzingen dat [slachtoffer] dergelijke seksuele beelden heeft gezien en heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij zelf nooit heeft gezien dat [slachtoffer] deze bekeek.
De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande dan ook vanuit dat het misbruik op de manier zoals dat onder 1. primair is ten laste gelegd daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer] hiervan slachtoffer is geworden. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] .
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft misbruikt.
Gelegenheid en daderschap van verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het misbruik niet gepleegd kan hebben, omdat hij nooit alleen was met [slachtoffer] . Deze verklaring wordt ongeloofwaardig geacht. Zo heeft de moeder van [slachtoffer] bij de politie verklaard dat verdachte wel eens naar boven ging om met [slachtoffer] te praten als [slachtoffer] op bed lag. Zij noemt een aantal van tien tot vijftien keer in het jaar dat zij een relatie met verdachte heeft gehad. Verdachte bleef dan vijftien tot twintig minuten weg. Ook getuige [getuige 1] (oma van [slachtoffer] ) en getuige [getuige 2] (opa van [slachtoffer] ) hebben bij de politie verklaard dat verdachte hen zelf heeft verteld dat hij [slachtoffer] wel eens welterusten ging zeggen en een kwartiertje met [slachtoffer] ging praten om een band op te bouwen. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook gelegenheid gehad het misbruik te plegen.
De rechtbank heeft voorts geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] die ziet op het daderschap van verdachte en ziet geen aanwijzingen voor het scenario dat [slachtoffer] verdachte valselijk zou beschuldigen. Bovendien is het door verdachte ter zitting opgeworpen scenario dat iemand anders het misbruik zou hebben gepleegd niet aannemelijk geworden. De suggesties die door verdachte ook ter zitting zijn gewekt vinden op geen enkele wijze steun in enig bewijsmiddel. Bovendien zou dit door verdachte geschetste scenario betekenen dat de moeder van [slachtoffer] haar dochter nog steeds zou laten vertoeven in de omgeving van de persoon die haar dochter daadwerkelijk zou hebben misbruikt. Dit acht de rechtbank onaannemelijk.
Daarbij komt dat verdachte in zijn verklaringen bij de politie op onderdelen aantoonbaar feitelijk onjuist heeft verklaard. Zo heeft hij onder meer verklaard dat hij de relatie met de moeder van [slachtoffer] heeft beëindigd op 30 december 2018, terwijl uit door verdachte verstuurde whatsapp- en mailberichten blijkt dat de moeder van [slachtoffer] de relatie met verdachte heeft verbroken en hij dat langere tijd niet wilde accepteren.
Andere feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat [slachtoffer] in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Het dekentje
Uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] volgt dat [slachtoffer] en zij na de breuk met verdachte op 30 december 2018, op 2 januari 2019 voor het eerst weer in de woning in Oosterhout sliepen. Op het moment dat zij met [slachtoffer] spullen uit de kamer van [slachtoffer] wilde halen omdat [slachtoffer] daar niet meer durfde te slapen, zei [slachtoffer] over het later door het NFI onderzochte dekentje dat verdachte daar zijn piemel aan had afgeveegd en dat het daarom gewassen moest worden. De moeder van [slachtoffer] heeft na overleg met de politie het dekentje vervolgens in een papieren zak gedaan en overhandigd aan de politie voor nader onderzoek. [slachtoffer] heeft in haar verhoor ook verklaard dat verdachte zijn piemel aan haar dekentje had afgeveegd.
Het NFI heeft het dekentje onderzocht op sperma. Op twee plaatsen op het dekentje is microscopisch sperma aangetroffen, waarvan het NFI heeft vastgesteld dat het DNA matcht met het DNA van verdachte, met een zodanige bewijskracht dat de rechtbank daaruit concludeert dat het DNA dat daarop is aangetroffen van verdachte is. De plekken waar sperma is aangetroffen zijn ook bemonsterd en onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Gebleken is dat er,
inde spermasporen, speeksel is aangetroffen. Van dit speeksel heeft het NFI vastgesteld dat het matcht met het DNA van [slachtoffer] , met een zodanige bewijskracht dat de rechtbank daaruit concludeert dat het DNA dat is aangetroffen van [slachtoffer] is. Kort en goed was het speeksel van [slachtoffer] en het sperma van verdachte dat op het dekentje zat vermengd. Dit sporenbeeld komt exact overeen met de verklaring van [slachtoffer] inhoudende dat zij aan de piemel van verdachte heeft moeten likken dan wel dat zij deze in de mond heeft moeten nemen totdat er nat wit spul uit kwam. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van zijn sperma
enhet speeksel van [slachtoffer] op dezelfde plaatsen op het dekentje. Hij heeft verklaard dat [moeder slachtoffer] en hij zichzelf na de seks schoonmaakten met wat er maar voorhanden lag, dus ook met dit dekentje. Dit wordt echter weersproken door de moeder van [slachtoffer] , die heeft verklaard dat verdachte en zij zich nooit met het dekentje schoonmaakten. Bovendien acht de rechtbank het ook niet aannemelijk dat een moeder een vies dekentje dat is gebruikt om volwassen lichamen na seksuele handelingen schoon te maken weer in de kamer van een jong kind zou leggen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het sperma van verdachte met daarin het speeksel van [slachtoffer] op het dekentje terecht is gekomen nadat verdachte zich oraal door [slachtoffer] heeft laten bevredigen. Dat er tevens DNA op het dekentje is aangetroffen van een onbekende derde, maakt het vorenstaande niet anders. Doorslaggevend daarvoor is het sporenbeeld dat exact overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer] .
Ander ondersteunend bewijs
Behoudens het dekentje bevinden zich in het dossier andere bewijsmiddelen die de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van het misbruik ondersteunen.
Er zijn meerdere getuigen die een verklaring hebben afgelegd over het gedrag van [slachtoffer] gedurende en vlak na de tenlastegelegde periode. De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij vanaf de zomervakantie van juli 2018 ander gedrag bij [slachtoffer] waarnam. Dit veranderde gedrag vertoonde [slachtoffer] alleen ten aanzien van verdachte.
Getuige [getuige 3] , de voormalig juf van [slachtoffer] , heeft verklaard dat zij [slachtoffer] in januari 2019 op school snikkend aantrof op de gang. Toen zij aan [slachtoffer] vroeg waarom zij zo verdrietig was, vertelde [slachtoffer] dat zij verdrietig werd van de naam van het kindje van de ex-vriend van haar moeder in het boekje dat zij las, omdat zij dan weer moest denken aan de niet fijne dingen die er waren gebeurd met deze ex-vriend. Ook verklaart [getuige 3] dat [slachtoffer] in april 2019, enkele maanden nadat verdachte uit beeld verdween, straalde alsof er iets van haar af was gevallen.
Tussenconclusie
De verklaring van [slachtoffer] over het misbruik in combinatie met de uitslag van het DNA-onderzoek en het overige steunbewijs levert naar het oordeel van de rechtbank niet alleen voldoende wettig, maar ook overtuigend bewijs op voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen eveneens wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode meermaals heeft mishandeld. De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] is reeds door de rechtbank hiervoor besproken. Ook ten aanzien van de verklaring die ziet op mishandeling heeft de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid ervan.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van de mishandelingen voldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen. Bij [slachtoffer] zijn op 10 oktober 2018 puntbloedingen en blauwe plekken aangetroffen. Hiervan bevinden zich ook foto’s in het dossier. De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] dit letsel op 9 oktober 2018 nog niet had. Dit weet moeder zeker, omdat [slachtoffer] op die dag later in de middag zwemles had, zij [slachtoffer] heeft gedoucht en er toen nog geen letsel te zien was. Verdachte was die avond van 9 oktober 2018 bij moeder en [slachtoffer] thuis.
Verdachte heeft ten aanzien van dit letsel ter zitting verklaard dat hij dit niet kan hebben veroorzaakt, omdat hij op 9 en 10 oktober 2018 niet bij [slachtoffer] en haar moeder verbleef. Verdachte heeft ter onderbouwing hiervan ter zitting een uitdraai van zijn agenda overgelegd. Uit deze agenda blijkt echter dat het zeer waarschijnlijk is dat hij juist die nacht van 9 op 10 oktober 2018 wel bij [slachtoffer] en haar moeder was. Verdachte zelf heeft, nadat hij hier ter zitting mee werd geconfronteerd, ook aangegeven dat het inderdaad zou kunnen dat hij daar op dat moment was. Daarnaast heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat verdachte de nacht van 9 op 10 oktober 2018 wel degelijk bij hen verbleef.
Ook de opa van [slachtoffer] heeft over de mishandeling een verklaring afgelegd bij de politie. Hij heeft verklaard dat verdachte hem aan de telefoon heeft verteld dat hij [slachtoffer] bij de keel heeft gegrepen, maar dat het niks voorstelde.
Voorts blijkt dat verdachte ter zitting aantoonbaar onjuist heeft verklaard over het zwembadje. Hij heeft ten aanzien van de mishandeling in het zwembadje verklaard dat dit niet kan zijn gebeurd, omdat het zwembadje op het moment waarover [slachtoffer] heeft verklaard was opgeborgen. In het dossier bevindt zich een WhatsAppbericht van de moeder van [slachtoffer] naar verdachte, waaruit blijkt dat het zwembadje er op 27 december 2018 nog stond.
De rechtbank constateert dat de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van de mishandelingen op meerdere punten wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen. De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Conclusie
Vorenstaande levert naar het oordeel van de rechtbank niet alleen voldoende wettig, maar ook overtuigend bewijs op voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde.