ECLI:NL:RBZWB:2021:960

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7364
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na arbeidsongeschiktheid

Op 4 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser beroep heeft ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 26 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die zich per 14 januari 2018 ziek had gemeld, 52 weken arbeidsongeschikt was geweest. Het UWV had de uitkering beëindigd na een eerstejaarsbeoordeling, waarbij werd geconcludeerd dat de eiser niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV als zorgvuldig beoordeeld en de rapportages van de verzekeringsartsen als voldoende onderbouwd beschouwd.

Tijdens de zitting op 11 februari 2021 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts b&b voldoende rekening heeft gehouden met de psychische en lichamelijke beperkingen van de eiser, maar dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de door het UWV geselecteerde functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies medisch passend zijn voor de eiser.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een uitkering. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7364 ZW

uitspraak van 4 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Türk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Regragui.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft zich per 14 januari 2018 ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW). Voorafgaand aan de WW was hij werkzaam als terreinbeheerder.
Het UWV heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 25 juni 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 26 juli 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Omvang geschil
2. In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 26 juli 2019.
Wettelijk kader
4. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks
en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
Toetsingskader
4. Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Medische beoordeling
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de primaire verzekeringsarts een zorgvuldig uitgevoerd en voldoende uitgebreid onderzoek heeft uitgevoerd. Gelet op wat besproken is tijdens de hoorzitting, de dossiergegevens en de ontvangen informatie van de huisarts kan het oordeel van de primaire verzekeringsarts worden onderschreven. Er is sprake van toename van de beperkingen van de belastbaarheid in november 2019 (wegens opname voor een hartaandoening) maar dat valt buiten de datum in geding.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 mei 2019.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b aan eiser niet de ruimte heeft geboden zijn verhaal te doen. Eiser is van mening meer beperkingen te hebben dan door het UWV is aangenomen. Eiser is van mening dat er sprake is van klachten wegens PTSS. Daarom moet hij extra beperkt worden in persoonlijk en sociaal functioneren. Eiseres heeft expliciet benoemd voor welke aspecten hij (meer) beperkt moet worden.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan door het UWV is aangenomen, heeft eiser informatie overgelegd van het GGZ, een uitdraai van Bravis ziekenhuis met afspraken, informatie over het FACT team en stukken die zien op maatschappelijke opvang.
5.3
Niet in geschil is dat eiser psychische beperkingen heeft. Ook is duidelijk dat eiser kwetsbaar is en in een moeilijke situatie verkeert. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de psychische belastbaarheid zoals deze is opgenomen in de FML van 23 mei 2019 voldoende de beperkingen van eiser weergeeft.
Zonder iets af te willen doen aan de moeilijke situatie waarin eiser zich bevindt, is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Ook kan uit de stukken niet worden opgemaakt dat eiser onvoldoende is gehoord door de verzekeringsarts b&b. Uit de weergave van de hoorzitting blijkt dat eiser en zijn gemachtigde aan het einde van de (telefonische) hoorzitting desgevraagd hebben aangegeven dat er geen vragen of opmerkingen zijn. Hieruit kan opgemaakt worden dat eiser zijn gronden voldoende heeft kunnen toelichten. Dit geldt temeer nu eiser werd bijgestaan door een gemachtigde.
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende gemotiveerd dat er op de datum in geding nog geen sprake was van beperkingen voortvloeiend uit PTSS. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat eiser op 9 mei 2019 is gezien door de primaire verzekeringsarts en dat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat eiser op de datum in geding meer psychische beperkingen had. Ook uit de door eiser overgelegde informatie van de GGZ kan dit niet worden opgemaakt. De behandeling bij de GGZ is eind 2019 gestart en als diagnose is gesteld ‘PTSS met verlaat begin’. Dit betekent dat de klachten zich pas later hebben geopenbaard. Dat eerder mogelijk de focus meer op de lichamelijke beperkingen lag, betekent niet dat de verzekeringsartsen op basis van de presentatie van eiser tijdens het spreekuur en de beschikbare informatie van de behandelend sector, geen gefundeerd oordeel hebben kunnen vormen over de psychische belastbaarheid op de datum in geding. Uit het huisartsenjournaal blijkt verder dat eiser tussen 3 juli 2018 en 30 oktober 2019 niet bij zijn huisarts is geweest. Eiser is ook pas eind oktober 2019 verwezen naar de GGZ. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat de medische situatie zoals die door de GGZ wordt weergegeven betrekking heeft op een situatie na de datum in geding. Dat eiser is doorverwezen naar het Fact Team maakt dit niet anders. Los van het gegeven dat de verwijzing naar het Fact Team ook van na de datum in geding is, blijkt uit de informatie van de GGZ dat de verwijzing mede is gegeven door de sociale problematiek. Daarmee is dus niet gezegd dat alleen de psychische problematiek al dusdanig ernstig was dat er op datum in geding ook al sprake zou moeten zijn van meer beperkingen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de psychische belastbaarheid zoals deze is opgenomen in de FML. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige.
5.4
Overigens merkt de rechtbank nog op dat ook al zouden al de beperkingen die eiser stelt te hebben in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren worden opgenomen in de FML dit niet zondermeer betekent dat eiser de geduide functies niet zou kunnen verrichten. Zoals ter zitting ook al besproken komen de door eiser genoemde beperkingen nagenoeg niet in de geduide functies voor. Ook als met die beperkingen rekening wordt gehouden zullen de geduide functies naar verwachting nog steeds geschikt zijn voor eiser.
5.5
Ter zitting heeft eiser gesteld dat ook zijn lichamelijke belastbaarheid niet juist is weergegeven. Volgens eiser moet hij meer beperkt worden voor lopen en traplopen. Deze pas ter zitting naar voren gebrachte stelling is niet onderbouwd met medische informatie. Daar staat tegenover dat de primaire verzekeringsarts een lichamelijk onderzoek heeft gedaan en de beschikbare informatie van de behandelend sector heeft betrokken bij de vaststelling van de lichamelijke belastbaarheid. De rechtbank ziet daarom ook voor de lichamelijke belastbaarheid geen aanleiding te twijfelen aan de FML. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 23 mei 2019.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medewerker tuinbouw (Sbc-code 242030), productiemedewerker papier, karton, drukkerij (Sbc-code 111174) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171).
6.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de aantekeningen op de resultaat functiebeoordeling van 7 juni 2019 en 8 juni 2020 en de aanvullende toelichting die door de arbeidsdeskundige b&b is gegeven op 8 februari 2021.In deze stukken is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit met name voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overwegingen 5.3 en 5.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
6.3
Ter zitting heeft eiser nog opgemerkt dat 10 tot 20 keer per jaar op een zaterdag overwerken niet als een incidentele piek kan worden aangemerkt. Deze opmerking ziet op de functie medewerker tuinbouw. In deze functie komt het bij pieken voor dat er 10 tot 20 keer per jaar op een zaterdag moet worden gewerkt. Eiser is beperkt voor onregelmatige diensten. Uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts blijkt dat deze beperking is gegeven omdat eiser, gelet op zijn privé-situatie, niet de mogelijkheid heeft om overdag te slapen. Dat eiser 10 tot 20 keer per jaar op een zaterdag moet werken, maakt niet dat hij dan ongeschikt is voor deze functie. Anders dan door eiser ter zitting is gesteld, is er dan ook geen sprake van een ontoelaatbare relativering van de belastbaarheid.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, kunnen de eerdergenoemde functies gebruikt worden voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 26 juli 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 4 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.