Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 4 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
Mate van arbeidsongeschiktheid
Proceskosten en griffierecht
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 4 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser beroep heeft ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 26 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die zich per 14 januari 2018 ziek had gemeld, 52 weken arbeidsongeschikt was geweest. Het UWV had de uitkering beëindigd na een eerstejaarsbeoordeling, waarbij werd geconcludeerd dat de eiser niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV als zorgvuldig beoordeeld en de rapportages van de verzekeringsartsen als voldoende onderbouwd beschouwd.
Tijdens de zitting op 11 februari 2021 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts b&b voldoende rekening heeft gehouden met de psychische en lichamelijke beperkingen van de eiser, maar dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de door het UWV geselecteerde functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies medisch passend zijn voor de eiser.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een uitkering. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.