ECLI:NL:RBZWB:2021:958

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4867
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van 9 januari 2020, waarbij een omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van een woning was verleend. Na een verzoek van de vergunninghouder om de omgevingsvergunning in te trekken, heeft het college op 23 juli 2020 de vergunning ingetrokken. De gemachtigde van de verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college aan de verzoeker is tegemoetgekomen, omdat het college na het indienen van het beroep opnieuw naar de verleende omgevingsvergunning heeft gekeken en tot de conclusie kwam dat het plan niet passend was binnen de gevolgde procedure. De rechtbank heeft de kosten voor de door de verzoeker ingeschakelde deskundige, een architecten- en ingenieursbureau, als redelijk aangemerkt en heeft de proceskosten vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.315,54. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, waaronder artikel 8:75a, dat de mogelijkheid biedt om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4867 WABOA
uitspraak van 2 maart 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. S. Oord,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 januari 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de verlening van een omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van een woning op de locatie [adres] te [plaatsnaam] .
Nadat vergunninghouder het college heeft verzocht de omgevingsvergunning in te trekken, heeft het college bij besluit van 23 juli 2020 de bestreden omgevingsvergunning ingetrokken.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoekers het beroep ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft zich bij brief van 12 januari 2021 op het standpunt gesteld dat de kosten voor de door verzoeker ingeschakelde deskundige niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het college op basis van eigen onderzoek heeft geconstateerd dat het plan niet passend was binnen de gevolgde reguliere procedure.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb sprake is indien het bestuur het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd.
2. Alhoewel het college niet anders kon besluiten dan hij heeft gedaan op het verzoek tot intrekking van vergunninghouder, is de rechtbank van oordeel dat het college hier wel aan verzoeker is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Daartoe overweegt de rechtbank dat het college naar aanleiding van het ingediende beroep opnieuw naar de verleende omgevingsvergunning heeft gekeken. Hierbij is het college tot de conclusie gekomen dat het plan niet passend was binnen de gevolgde reguliere procedure. Het college is hierover in overleg getreden met vergunninghouder, waarna vergunninghouder heeft besloten om geen gebruik meer te willen maken van de verleende omgevingsvergunning.
Nu naar het oordeel van de rechtbank het college aan verzoeker is tegemoetgekomen, ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).
3. De gemachtigde van verzoeker heeft daarnaast vergoeding gevraagd voor de kosten voor een advies van Architecten- en ingenieursbureau [naam architecten- en ingenieursbureau] van in totaal € 3.008,97 (inclusief BTW).
Volgens vaste jurisprudentie komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. De rechtbank overweegt het volgende. [naam architecten- en ingenieursbureau] , werkzaam bij Architecten- en ingenieursbureau [naam architecten- en ingenieursbureau] , kan worden aangemerkt als deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Het opgemaakte rapport is een aanvulling op de aangevoerde gronden, waarbij onder meer het standpunt is ingenomen dat de inhoudsmaat van de woning door het college onjuist berekend is. De rechtbank is van oordeel dat inschakeling van deze deskundige redelijk is. Dat het college op basis van eigen onderzoek tot dezelfde conclusie is gekomen, maakt de inschakeling van de deskundige niet onredelijk.
Ten aanzien van de verzochte kosten geldt dat een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de Wet tarieven in strafzaken (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb). Op grond van artikel 3, eerste lid, van deze wet is in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Besluit) voor onderhavige werkzaamheden een tarief bepaald van ten hoogste € 134,04 per uur te vermeerderen met verschuldigde btw ex artikel 15 van het Besluit. Uit de overgelegde facturen van Architecten- en ingenieursbureau [naam architecten- en ingenieursbureau] van 14 februari 2020 en 1 mei 2020 blijkt dat er 17,15 uren zijn gedeclareerd tegen een uurtarief van € 145,-. De rechtbank stelt de vergoeding voor het deskundigenrapport vast op € 2.781,54 (17,15 uur x € 134,04 + 21% btw).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 178,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 3.315,54.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 2 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.