ECLI:NL:RBZWB:2021:943

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
C/02/382349 / JE RK 21-296
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling en de ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 februari 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] in gevaar is door de stilstand in de uitvoering van de jeugdbescherming. De kinderrechter heeft de zorgen van de GI over de inzet in de afgelopen periode gedeeld, evenals de zorgen van de ouders over de GI. De ouders hebben ieder afzonderlijk hun twijfels geuit over de effectiviteit van de GI, maar de kinderrechter heeft vastgesteld dat de houding van de ouders niet bevorderlijk is voor het behalen van de doelen die in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is, gezien de ontwikkelingsbedreiging die voortkomt uit de opvoedingssituatie waarin zij zich bevindt. De ouders zijn klem geraakt in hun strijd, wat de situatie voor [minderjarige] bemoeilijkt. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden, met de verwachting dat de GI strakke regie gaat voeren en dat er binnen enkele maanden duidelijkheid komt over de situatie van [minderjarige]. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er een briefrapportage van de GI verwacht wordt, waarin de stappen die zijn ondernomen worden uiteengezet.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders zich moeten inzetten om de contactregeling na te komen en dat de ontwikkeling van [minderjarige] voorop staat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/382349 / JE RK 21-296
Datum uitspraak: 18 februari 2021

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

BRIEDIS JEUGDBESCHERMERS,

locatie Zoetermeer, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Mink te Oost-Souburg,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Kalle, te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 11 februari 2021, ingekomen bij de griffie
op 15 februari 2021.
Op 18 februari 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Mink;
- de vader, bijgestaan door mr. Kalle;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
Bij beschikking van 20 maart 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling bij beschikking van 11 maart 2020 verlengd tot 20 maart 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de belanghebbenden

De GI maakt zich zorgen over de situatie waarin [minderjarige] zich bevindt. De huidige jeugdbeschermer is sinds november 2020 betrokken, maar is in feite nog niet gestart doordat er nog geen (start)gesprek heeft kunnen plaatsvinden met de moeder en [minderjarige] . Dit eerste face-to-face contact is van belang en gericht wordt op twee onderwerpen: de oudercommunicatie en de contacten tussen [minderjarige] en de vader. De jeugdbeschermer wil op zeer korte termijn met de ouders een plan maken, waarbij hun beide hulpverleners een rol krijgen ter begeleiding in het zetten van de juiste stappen, gericht op een pedagogisch opvoedklimaat en een stabiele leefomgeving voor [minderjarige] . De vader lijkt echter zijn hulpverlener niet te willen betrekken in de ondertoezichtstelling en de moeder hield het eerste gesprek af in afwachting van inzage in het dossier. Inmiddels heeft zij hier inzage in gehad, aangezien de jeugdbeschermer wilde inzetten op het vertrouwen en het proces. In verband met de afhoudende houding van de moeder ligt er reeds een aankondiging van een schriftelijke aanwijzing, om de moeder te bewegen mee te werken aan het maken van een afspraak. Ook is de jeugdbeschermer in contact met de IPT-er die is ingezet bij de moeder om dit onderwerp aan te snijden. De moeder heeft thans aangegeven een afspraak in te willen plannen. Direct na de mondelinge behandeling wil de jeugdbeschermer dan ook in gesprek gaan om afspraken te maken. Hij benadrukt hierbij wel dat van beide ouders inzet vereist is om tot stappen te komen. Van belang is dat [minderjarige] met beide ouders onbelast contact kan hebben en gekeken moet worden op welke wijze dit gerealiseerd kan worden, waarbij haar medische situatie in acht wordt genomen. Als de huidige situatie wordt doorgezet is er een groot risico dat [minderjarige] de vader niet meer zal zien en dat moet voorkomen worden. Hiervoor ligt een grote verantwoordelijkheid bij de moeder om [minderjarige] te stimuleren in het contact met de vader en haar over drempels heen te helpen. Tot slot heeft de jeugdbeschermer onderkend dat de inzet van een individuele hulpverlener voor [minderjarige] is aangewezen, hij zal hiermee aan de slag gaan. Om dit alles in werking te zetten is de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
Door en namens de moeder is ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Hierbij worden wel vraagtekens gezet of de huidige GI de aangewezen organisatie is om de ondertoezichtstelling uit te voeren, aangezien er in de afgelopen twee jaar geen stappen zijn gezet. Het is onjuist dat de moeder niet wil meewerken aan het inplannen van een afspraak met de jeugdbeschermer, zij heeft hiertoe een voorstel gedaan. Het is daarentegen wel correct dat zij eerst inzage in het dossier wilde hebben, aangezien er veel dingen zijn voorgevallen zonder haar wetenschap. [minderjarige] zit klem in de strijd tussen de ouders en vertoont grote weerstand tegen de contacten met de vader. Dit is verergerd door haar ziekte, waardoor zij veel pijn en last ervaart. Hier dient meer zicht op verkregen te worden, alsook op de beweegredenen van de grote weerstand die zij vertoont in het contact met de vader. De inzet van een vertrouwenspersoon wordt hierbij zinvol geacht.
De informatie over de medische situatie van [minderjarige] is gewoon op te vragen bij de huisarts. De moeder heeft dit zelf ten behoeve van de mondelinge behandeling ook opgevraagd, dus het bevreemdt haar dat de vader dit niet lukt.
De vader is ten einde raad. Hoewel hij instemt met de verlenging van de ondertoezichtstelling is er de afgelopen twee jaar niets gebeurd. Dit betreurt hem. In de stukken die hij heeft gelezen staan bovendien veel onwaarheden. Het is niet correct dat hij bijvoorbeeld overleggen heeft stopgezet, dit was de moeder. De weerstand van [minderjarige] in het contact met hem baart hem grote zorgen. Voorheen vloog zij hem om de nek als hij haar ophaalde van school. Nu moet de overdracht bij de moeder thuis plaatsvinden en krijgt hij haar niet meer mee. Dit was ook al voordat de ziekte bij [minderjarige] werd vastgesteld. De moeder moet haar meer stimuleren in het contact, ook al zal dit misschien in het begin moeilijk zijn voor [minderjarige] . De man heeft een grote vrees dat hij [minderjarige] niet meer zal zien. Ten aanzien van de ziekte van [minderjarige] merkt hij nog op dat hij geen enkele informatie van de moeder krijgt en dat er bij de huisarts niets bekend is. Hij heeft zich wel ingelezen en hij wil [minderjarige] ook op passende wijze verzorgen als zij bij hem zal zijn, maar hij is bang dat hij beschuldigd wordt van zaken als hij de benodigde zalf op de intieme zone van [minderjarige] zal aanbrengen. Hij voelt zich nu niet vrij om haar zodoende passend te verzorgen. De verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig, maar dan moet er wel daadwerkelijk zeer spoedig actie ondernomen worden. Het is aan de GI en IPT om de overdrachtsmomenten te begeleiden en ervoor te zorgen dat er weer contact kan plaatsvinden tussen [minderjarige] en de man, maar strakke regie vanuit de GI ontbreekt al jaren.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat de GI strakke regie moet gaan voeren en dat binnen enkele maanden bekend moet worden wat er aan de hand is met [minderjarige] , zowel medisch als psychisch. Daartoe dient de GI ook richting IPT regie te voeren en duidelijke doelen te stellen. Indien IPT niet de aangewezen hulpverlening blijkt te zijn om antwoorden te krijgen, dan moet de GI andere hulpverlening inschakelen. Als er meer duidelijkheid is over wat er aan de hand is met [minderjarige] dan kan er ook meer gezegd worden over de contacten tussen de vader en [minderjarige] . Hierbij merkt de Raad op dat het indienen van klachten jegens de GI en het stellen van eisen aan de jeugdbeschermer alvorens in gesprek te willen gaan niet bijdragen aan een constructief verloop van de ondertoezichtstelling.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en hetgeen behandeld is op 18 februari 2021 is gebleken dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog niet is weggenomen en dat er derhalve nog steeds wordt voldaan aan de gronden voor de ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 BW. Reeds eerder is overwogen dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] gelegen zijn in de opvoedingssituatie waarin zij klem raakt tussen de ouders wegens de spanningsvolle situatie tussen hen en het onvermogen om met elkaar in gesprek te gaan en afspraken te maken over en voor [minderjarige] .
Bij de verlenging van de ondertoezichtstelling in maart 2020 is door de kinderrechter duidelijk aangegeven dat er veel verwacht werd van de GI, er op neerkomend dat er strakker regie gevoerd moest worden, er hulpverlening ingezet moest worden en er ingezet moest worden op het maken en vastleggen van afspraken. Gebleken is dat deze opdracht niet voortvarend ten uitvoer is gelegd. Een strakke regievoering vanuit de GI heeft ontbroken en gebleken is dat de huidige jeugdbeschermer nog geen feitelijke start heeft kunnen maken met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, aangezien er nog geen startgesprek heeft kunnen plaatsvonden met de moeder en ook een eerste contact met [minderjarige] nog niet tot stand is gekomen. Hierdoor heeft de uitvoering van de ondertoezichtstelling al die tijd stilgestaan, zulks ten nadele van de ontwikkeling van [minderjarige] . De kinderrechter betreurt dit ten zeerste. Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over een verandering van GI, maar hiertoe ligt geen verzoek en de kinderrechter kan en zal daartoe dan ook niet overgaan. Daarnaast zou een wijziging van GI alleen maar zorgen voor een verdere vertraging, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is.
Hoewel de visies van partijen verschillen, begrijpt de kinderrechter evenwel dat beide ouders zorgen hebben geuit over de GI, welke zorgen grotendeels terecht zijn, maar ook een weinig constructieve houding hebben aangenomen naar elkaar en naar de GI. De kinderrechter deelt de zorgen over de inzet van de GI over de afgelopen periode, maar de houding die de ouders ieder afzonderlijk innemen is niet bevorderlijk voor het behalen van de doelen zoals deze in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld. De zorgen over [minderjarige] nemen toe, zoals ook door de school is geuit. Ook uit het eindverslag van Olyk maakt de kinderrechter op dat de bal bij de ouders ligt om in de meewerkstand te geraken, waarbij zij in staat zijn om naar het eigen handelen te kijken in plaats van het handelen van een ander en waarbij een werkrelatie tussen ouders en de hulpverlening mogelijk wordt gemaakt. Pas als dat mogelijk is, kan hulpverlening daadwerkelijk stappen zetten en werken aan een opvoedingssituatie die voor stabiliteit en rust kan zorgen voor [minderjarige] . Daarvan is op dit moment geen sprake, hetgeen zijn weerslag heeft op [minderjarige] . Zij laat in toenemende mate weerstand zien betreffende de contacten met de vader, terwijl er een duidelijke regeling is vastgelegd door de rechtbank die nagekomen dient te worden. Het uitgangspunt is dan ook dat beide ouders zich dienen in te zetten om deze regeling na te komen en de minderjarige hierin te stimuleren. Gebleken is echter dat de contactregeling al geruime tijd niet meer wordt nagekomen en dat de weerstand van [minderjarige] enkel toeneemt. Onbekend is wat haar beweegredenen hiertoe zijn, of deze gelegen zijn in haar medische situatie, een psychische reden hebben of een combinatie van de twee. Hiernaar dient met spoed nader onderzoek gedaan te worden, waarbij de kinderrechter de inzet van een vertrouwenspersoon onderschrijft.
Gelet op alle zorgen die er nog steeds (en wellicht zelfs sterker) zijn, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen. Zij zal dit op dit moment echter doen voor de duur van zes maanden (onder aanhouding van het restant verzoek), aangezien er vinger aan de pols gehouden moet worden zodat er nu daadwerkelijk actie ondernomen wordt en stappen gezet worden in het belang van [minderjarige] . Uiterlijk
20 augustus 2021, verwacht de kinderrechter van de GI een briefrapportage waarin wordt aangegeven welke stappen er zijn ondernomen, wat de stand van zaken is en wat het plan is voor het resterende half jaar van het voorliggende verzoek. Ook kan de GI daarbij aangeven of een nadere mondelinge behandeling nodig wordt geacht, waarna ook aan beide ouders zal worden gevraagd of zij een nieuwe mondelinge behandeling nodig achten.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van zes maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 20 september 2021;
houdt het resterende deel van het verzoek aan tot
20 augustus 2021 pro forma,zulks in afwachting van de briefrapportage van de GI en de daarop volgende reacties van partijen zoals omschreven in de beoordeling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021 door mr. P.H.J. Slot, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, als griffier.
KG
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 3 maart 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.