ECLI:NL:RBZWB:2021:920

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9974
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door college van burgemeester en wethouders

Op 2 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk. De eiser had op 2 december 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn bezwaarschrift. Dit bezwaarschrift was gericht tegen een besluit van 30 september 2020, waarbij het verzoek van de eiser tot intrekking van een omgevingsvergunning niet inhoudelijk werd behandeld.

De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en toepassing gegeven aan artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor een behandeling ter zitting achterwege is gebleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tijdig een bezwaarschrift had ingediend, maar dat het college de beslistermijn had verdaagd. De rechtbank concludeert dat het college op het moment van indiening van het beroepschrift nog niet in gebreke was, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat het college het door de eiser betaalde griffierecht moet vergoeden, omdat de late ontvangstbevestiging en het bericht van verdaging de eiser op het verkeerde spoor hebben gezet. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9974 WABOA

uitspraak van 2 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 2 december 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 30 september 2020 waarbij zijn verzoek tot intrekking van de aan The Inside verleende omgevingsvergunning niet inhoudelijk wordt behandeld.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 30 september 2020, verzonden op 1 oktober 2020, (primair besluit) heeft het college besloten om het verzoek van eiser van 25 augustus 2020 om tot intrekking van de aan The Inside verleende omgevingsvergunning niet in behandeling te nemen.
Bij brief van 5 oktober 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij brief van 18 november 2020 heeft eiser het college medegedeeld dat de termijn om te beslissen op het bezwaarschrift is verstreken. Eiser stelt dat het college in gebreke is gebleven op het bezwaarschrift te beslissen en heeft het college verzocht dit alsnog binnen twee weken te doen.
Bij brief van 2 december 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar door het college.
Bij brief van 21 december 2020 heeft het college de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar met zes weken verlengd.
Het college heeft bij brief van 23 december 2020 de op de procedure niet tijdig beslissen betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Hierop heeft eiser bij brief van 4 januari 2021 gereageerd.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb). Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). In dit geval heeft het college een bezwarenadviescommissie ingesteld, zodat de beslistermijn twaalf weken is na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb).
3. De rechtbank stelt vast dat eiser bij brief van 5 oktober 2020, ontvangen bij het college op 6 oktober 2020, tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend. Het feit dat het college eiser pas eerst op 21 december 2020 heeft bericht dat het bezwaar ter advisering zal worden voorgelegd aan een commissie, maakt – anders dan eiser stelt – niet dat de beslistermijn zes weken is. De beslistermijn van twaalf weken eindigt daarmee op 3 februari 2021. Het college heeft de beslistermijn – weliswaar ook laat, maar binnen de beslistermijn – op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb verdaagd met zes weken. Het college moet dus uiterlijk op 17 maart 2021 op het bezwaarschrift beslissen.
Eiser heeft het college op 19 november 2020 in gebreke gesteld. Hiervoor is vastgesteld dat het college uiterlijk op 17 maart 2021 dient te beslissen op het bezwaarschrift, zodat op het moment van indiening van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet was verstreken.
Daarnaast was op het moment van ontvangst van het beroepschrift op 4 december 2020 de beslistermijn voor het nemen van een besluit eveneens nog niet verstreken. Daarmee voldoet het beroepschrift niet aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalde vereisten voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen.
Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Doordat eiser door de late ontvangstbevestiging en het bericht van verdaging door het college wel op het verkeerde spoor is gezet over de geldende beslistermijn, ziet de rechtbank aanleiding het college op te dragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 2 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.