ECLI:NL:RBZWB:2021:92

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5996
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor recreatief nachtverblijf in strijd met bestemmingsplan

Op 8 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 11 maart 2020, waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouders voor het bouwen van een bijgebouw en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel daarvan voor recreatief nachtverblijf. De zitting vond plaats op 1 december 2020 in Middelburg, waar eiseres en vertegenwoordigers van het college en vergunninghouders aanwezig waren.

Eiseres, woonachtig aan [adres eiser], betwist de verleende vergunning en stelt dat het college niet bevoegd was om deze te verlenen, omdat meer dan 40 m2 van het bijgebouw gebruikt zal worden voor recreatief nachtverblijf. Eiseres voert aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het daadwerkelijke gebruik van het bijgebouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning correct was, omdat de gebruiksoppervlakte voor logies in de aanvraag 35 m2 bedraagt. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat het bijgebouw voor meer dan 40 m2 als recreatief nachtverblijf zal worden gebruikt.

De rechtbank heeft ook de stelling van eiseres over collegiale loyaliteit verworpen, omdat er geen objectieve gegevens zijn die deze claim onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5996 WABOA

uitspraak van 8 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Als derde partij hebben aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder1] en [vergunninghouder2], te [plaatsnaam] (vergunninghouders).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 11 maart 2020 (bestreden besluit) van het college over het aan vergunninghouders verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw aan de [adres vergunninghouders] te [plaatsnaam] en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel daarvan voor recreatief nachtverblijf.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 1 december 2020 in Middelburg. Daarbij waren aanwezig: eiseres, namens verweerder [aanwezige verweerder] en vergunninghouder [vergunninghouder1] .

Overwegingen

1. FeitenEiseres woont aan de [adres eiser] te [plaatsnaam] . Vergunninghouders zijn eigenaar van de woning aan de [adres vergunninghouders] te [plaatsnaam] . In 2016 hebben zij bij de woning een bijgebouw gebouwd.
Op 3 september 2019 hebben vergunninghouders een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen (legaliseren) van een bijgebouw en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf.
Bij besluit van 21 november 2019 (primair besluit) heeft het college de aanvraag toegewezen.Het college heeft de omgevingsvergunning conform de aanvraag en de daarbij behorende bouwtekeningen verleend voor het bouwen (legaliseren) van een bouwwerk en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van (een deel van) dat bouwwerk voor recreatief nachtverblijf.
Eiseres heeft daar op 1 januari 2020 bezwaar tegen gemaakt.

Bij bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daar op 15 april 2020 beroep tegen ingesteld.
2. Gronden
Eiseres heeft aangevoerd dat het college geen omgevingsvergunning had mogen verlenen met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, omdat meer dan 40 m2 van het bijgebouw gebruikt zal worden voor recreatief nachtverblijf. Het college had zich niet uitsluitend op de aanvraag mogen baseren, maar had een controle uit moeten voeren naar het daadwerkelijk(e) (beoogde) gebruik. Het rechter gedeelte van het bijgebouw zal volgens eiseres niet als berging, maar ook als recreatief nachtverblijf worden gebruikt. Volgens eiseres bestaan daar verschillende aanknopingspunten voor. Uit de bouwtekening, de bouwfysische berekening en de EPC berekening blijkt dat in het rechter gedeelte van het bijgebouw voorzieningen zijn gecreëerd die niet passen bij een berging. Daarnaast heeft eiseres waargenomen dat vakantiegasten in dat deel van het vakantieverblijf verbleven en hebben vergunninghouders verklaard dat het rechter gedeelte van het bijgebouw ooit als mantelzorgwoning is gebruikt. Eiseres heeft in het beroepschrift ook benoemd dat volgens haar sprake is van ‘collegiale loyaliteit’ tussen het college en vergunninghouders omdat [vergunninghouder1] werkzaam is bij een andere gemeente.

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Beoordeling

De omgevingsvergunning
4.1
Het college heeft aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen (legaliseren) van een bijgebouw en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van maximaal 40 m2 van het bijgebouw als recreatief nachtverblijf conform de bij het besluit behorende bouwtekeningen. In het bestreden besluit is het daartegen gerichte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid
4.2
Bestemmingsplan [bestemmingsplan] is van toepassing op het perceel aan de [adres vergunninghouders] in [plaatsnaam] . In het bestemmingsplan is aan het perceel de enkelbestemming ‘Wonen’ toegekend. Uit de planregels [1] blijkt dat het gebruiken van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf niet past binnen die bestemming. Met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid heeft het college toestemming verleend voor het gebruiken van maximaal 40 m2 voor recreatief nachtverblijf conform bijgevoegde bouwtekeningen. Dit betreft het linker gedeelte van het bijgebouw.
4.3
Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) blijkt dat het college bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid wanneer dit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [2] In artikel 14.3.2 van de bestemmingsplanregels staat een dergelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het gebruiken van bijgebouwen voor recreatief nachtverblijf. Eén van de voorwaarden voor toepassing van die afwijkingsbevoegdheid is dat het oppervlakte van het gebruik ten hoogste 40 m2 mag zijn.
4.4
Tussen partijen is in geschil of het college de aanvraag had moeten weigeren omdat vergunninghouders het bijgebouw (beogen te) gebruiken als recreatief nachtverblijf op een groter oppervlakte dan 40 m2, namelijk in zowel het linker als het rechter gedeelte van het bijgebouw.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het college bevoegd was om een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, omdat uit de aanvraag en de daarbij behorende gegevens blijkt dat niet meer dan 40 m2 voor recreatief nachtverblijf gebruikt zal worden. In de aanvraag staat dat de gebruiksoppervlakte voor logies 35 m2 bedraagt. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat het college er bij de beoordeling van de aanvraag van uit moet gaan dat een bouwwerk zal worden gebruikt op de wijze zoals omschreven is in de aanvraag, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt. Deze lijn is nogmaals bevestigd in een andere procedure van vergunninghouders over dit bijgebouw. De AbRS heeft in die uitspraak van 8 april 2020 overwogen dat ook de omstandigheid dat het bijgebouw voor een deel (daadwerkelijk) gebruikt wordt voor recreatief nachtverblijf in dit geval niet betekent dat met de gevraagde vergunning een ander gebruik wordt beoogd dan in de aanvraag is omschreven. [3] De rechtbank ziet, mede gelet op deze uitspraak van de AbRS, geen ruimte voor een ander oordeel dan het oordeel dat voor het college ten tijde van de beoordeling van de aanvraag redelijkerwijs geen aanknopingspunten bestonden dat het bouwwerk voor meer dan 40 m2 zou worden gebruikt als recreatief nachtverblijf. Gelet daarop behoefde het college voor het verlenen van de vergunning geen controle uit te voeren naar het beoogd gebruik van het bijgebouw.
Dat het rechter gedeelte van het bijgebouw bepaalde voorzieningen heeft die het geschikt maken als (recreatie)woning maakt niet dat er van uit moet worden gegaan dat ook dit deel als vakantiewoning zal worden gebruikt en het bijgebouw daardoor voor meer dan 40 m2 zal worden gebruikt als recreatief nachtverblijf. Die voorzieningen maken niet dat het rechter gedeelte niet kan worden gebruikt als berging. Bovendien is in de omgevingsvergunning als voorschrift opgenomen dat het bestaande bijgebouw afwijkt van deze vergunning en dat het bijgebouw in overeenstemming moet worden gebracht met de vergunning voordat het gebruik van een deel van het bijgebouw (het linker deel) als recreatief nachtverblijf aanvangt.
4.6
Daar merkt de rechtbank nog bij op dat het eiseres vrij staat om een handhavings-verzoek in te dienen bij het college wanneer ook het rechter gedeelte van het bijgebouw in strijd met de omgevingsvergunning gebruikt wordt voor recreatief nachtverblijf. Het college heeft ook zelf meerdere keren aangegeven dat als gevolg van de door eiseres geuite zorgen over het vermeende gebruik van het bijgebouw actief zal worden gecontroleerd of het bijgebouw in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning wordt gebruikt.
Collegiale loyaliteit
4.7
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van de door eiseres gestelde collegiale loyaliteit. Eiseres heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat de omstandigheid dat vergunninghouder [vergunninghouder1] werkzaam is als gemeenteambtenaar bij een andere gemeente bij het college heeft geleid tot enige vorm van voorkeursbehandeling. Indien al zou moeten worden uitgegaan van de door eiseres beschreven opstelling van vergunninghouders, brengt dit nog niet met zich dat het college daardoor is beïnvloed om in afwijking van de (beleids)regels te handelen. Het college heeft in het verweerschrift ook duidelijk toegelicht dat de aanvraag op dezelfde manier is beoordeeld als iedere andere willekeurige vergunningaanvraag en zonder aanziens des persoon. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het tegendeel.
5. Conclusie
5.1
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 8 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de WaboHet is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de WaboVoor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan [bestemmingsplan] (bestemmingsplan)
Ten aanzien van het perceel waarop het bijgebouw staat is bestemmingsplan Veere [bestemmingsplan] vastgesteld. In het bestemmingsplan is aan het perceel de enkelbestemming ‘Wonen’ toegekend.
Artikel 14.1 van de planregelsDe voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
ter plaatse van de aanduiding 'erf': voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.
Artikel 14.3.2 van de planregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 14.1 voor het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf, met inachtneming van de volgende regels:
de oppervlakte bedraagt ten minste 22 m² en ten hoogste 40 m²;
op het bouwperceel dient een woning aanwezig te zijn, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
per bouwperceel is ten hoogste één aan- of uitbouw of bijgebouw voor recreatief nachtverblijf toegestaan;
e oppervlakte- en hoogtematen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen ten hoogste de maten zoals in lid 13.2 is bepaald;
op eigen terrein dient te worden voorzien in parkeerruimte voor minimaal één auto;
de aanvrager dient eigenaar en bewoner van het pand te zijn waarbij een ruimte voor verblijfsrecreatie wordt gerealiseerd;
verblijfsrecreatie wordt slechts toegestaan bij woningen die permanent worden bewoond;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.

Voetnoten

1.Artikel 14.1 van de planregels.
2.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo.
3.AbRS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1018, r.o. 2.3.