ECLI:NL:RBZWB:2021:919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8277
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op bezwaar inzake persoonsgebonden budget

Op 1 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een zorgleverancier en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiseres, een zorgaanbieder, heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaren van diverse budgethouders met betrekking tot hun persoonsgebonden budget (pgb). De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen en heeft de zitting achterwege gelaten.

De rechtbank overweegt dat de eiseres zorg levert op twee locaties en dat de betrokken budgethouders zorg inkopen bij haar. De rechtbank stelt vast dat het bestuursorgaan de beslistermijn heeft overschreden en dat de eiseres rechtsgeldig het college in gebreke heeft gesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt het college op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank bepaalt verder dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op 1 maart 2021. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8277 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres / B.V.] ., te [plaatsnaam 1] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaren door het college inzake de aanspraken van diverse personen op een persoonsgebonden budget (pgb).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres levert zorg op twee locaties, zorghuis [naam zorghuis] in [plaatsnaam 2] en een zorghuis in [plaatsnaam 3] . [naam budgethouder 1] , [naam budgethouder 2] , [naam budgethouder 3] en [naam budgethouder 4] zijn personen die verblijven op de locatie [naam zorghuis] of ambulante zorg krijgen vanuit deze locatie. Zij kopen hiertoe zorg in bij eiseres en worden in deze uitspraak omschreven als budgethouders.
Bij afzonderlijke besluiten van 15 augustus 2019 (de primaire besluiten) is aan de budgethouders een pgb toegekend voor een periode van 3 maanden. Deze periode is aangemerkt als een overgangstermijn en na deze periode krijgen de budgethouders geen pgb meer als zij zorg inkopen bij eiseres.
Eiseres heeft bij brief van 4 september 2019 pro forma bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Bij brief van 12 september 2019 heeft het college eiseres een termijn van twee weken verleend om de aanvullende gronden van bezwaar in te dienen. Daarbij is vermeld dat de beslistermijn op het bezwaar wordt opgeschort tot de ontvangst van de aanvullende gronden.
Eiseres heeft bij brief van 25 september 2019 de bezwaargronden ingediend. Het college heeft deze brief op 26 september 2019 ontvangen.
Eiseres heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 23 oktober 2019 (zaaknummers BRE 19/4637, 19/4636, 19/4635 en 19/4632) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek toegewezen in die zin dat de eerder aan budgethouders toegekende maatwerkvoorziening wordt voortgezet tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar, waarbij de budgethouders het pgb ook kunnen gebruiken voor het inkopen van zorg bij eiseres.
In mei 2020 heeft eiseres de Nationale Ombudsman gevraagd te bemiddelen omdat eiseres hecht aan herstel van de relatie met het college.
Bij brief van 29 juni 2020 heeft eiseres het college in gebreke gesteld. Het college heeft de ingebrekestelling op 8 juli 2020 ontvangen.
Bij brief van 25 augustus 2020 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Het college heeft bij brief van 7 december 2020 een verweerschrift ingediend. Daarin heeft het college bevestigd dat de beslistermijn is overschreden en dat inmiddels de maximale dwangsom bij niet tijdig beslissen is toegekend. Op 25 november 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Zodra het college het advies heeft ontvangen zal ten spoedigste een beslissing op bezwaar genomen worden.
Bij dwangsombeschikking van 11 december 2020 heeft het college vastgesteld dat aan eiseres een dwangsom verbeurd is van € 1.442,-.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). Als het bestuursorgaan een bezwaarschriftencommissie heeft ingesteld, is de beslistermijn twaalf weken na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb).
In dit geval zijn de primaire besluiten genomen op 15 augustus 2019. Het bezwaarschrift is op 4 september 2019 ingediend bij het college. Het college heeft een bezwaarschriftencommissie ingesteld. Eiseres is in de gelegenheid gesteld de gronden van bezwaar in te dienen, onder opschorting van de beslistermijn. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor het college aanvangt op de dag nadat de bezwaartermijn is verstreken (artikel 7:10, eerste lid, van de Awb). In dit geval eindigde de bezwaartermijn op 26 september 2019. De bezwaargronden zijn op 26 september 2019 ontvangen bij het college. Nu de beslistermijn op dat moment nog niet was aangevangen, kon ook geen sprake zijn van opschorting van de beslistermijn. Het college had dus uiterlijk op 19 december 2019 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft het college bij brief van 29 juni 2020 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Het college heeft deze ingebrekestelling op 8 juli 2020 ontvangen. Sindsdien zijn (meer dan) twee weken verstreken. Niet gebleken is dat het college inmiddels een beslissing op bezwaar heeft genomen.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op bezwaar moet nemen en aan eiseres moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op
bezwaar;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 1 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.