ECLI:NL:RBZWB:2021:913

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
02/024515-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Beudeker
  • mr. Van de Wetering
  • mr. Schuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met letsel door onoplettendheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2021, stond de verdachte terecht voor het veroorzaken van een verkeersongeluk op 29 oktober 2019 te Sprang-Capelle, waarbij twee personen letsel opliepen. De verdachte had tijdens het rijden een moment naar rechts gekeken, wat leidde tot een aanrijding met een stilstaand voertuig. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De officier van justitie stelde dat de verdachte onoplettend had gereden, terwijl de verdediging aanvoerde dat er slechts sprake was van een momentane onoplettendheid. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte schuldig was aan de overtreding van artikel 6 WVW. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde, maar achtte het meer subsidiair ten laste gelegde, overtreding van artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 400, te betalen in vier termijnen van € 100, zonder verdere rijontzegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/024515-20
vonnis van de meervoudige kamer van 26 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. A.H.T. de Haas, advocaat te Harderwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 februari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeluk heeft veroorzaakt door onvoorzichtig en onoplettend te rijden, waardoor
[naam 1] en [naam 2] letsel hebben opgelopen. Dit feit is in meerdere juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, dus overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: 6 WVW). De officier van justitie acht de verklaring zoals verdachte deze heeft afgelegd bij de politie het meest betrouwbaar. Uit deze verklaring wordt duidelijk dat verdachte enige tijd naar rechts heeft gekeken. Toen verdachte weer vooruit keek, zag hij ineens dat het verkeer stil stond. Er is dan ook sprake van een meer dan momentane onoplettendheid geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van het primair (artikel 6 WVW) en subsidiair (artikel 5 WVW) tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat er slechts sprake is van een momentane onoplettendheid. De verklaring zoals verdachte deze vlak na het incident heeft afgelegd, is niet volledig en is niet ondertekend. Deze dient daarom ter zijde te worden geschoven. Er is geen reden om aan de complete verklaring van verdachte zoals ter zitting afgelegd, inhoudende dat hij remde, kort naar rechts keek om te zien of hij uit kon wijken en vervolgens zijn voorganger niet meer kon ontwijken, te twijfelen. Er is geen ander bewijsmiddel waaruit de toedracht van het ongeluk blijkt. Van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte is geen sprake; hij heeft het ongeluk enkel veroorzaakt omdat hij niet tijdig kon remmen. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde (artikel 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, hierna: 19 RVV) refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op 29 oktober 2019 een verkeersongeluk heeft plaatsgevonden op de Rijksweg A59 ter hoogte van Sprang-Capelle. Verdachte is met zijn auto achterop de auto gereden waarin [naam 1] en [naam 2] zaten, die hierdoor letsel hebben opgelopen.
primair: overtreding artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Of sprake is van een dergelijke schuld hangt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank heeft onvoldoende duidelijkheid gekregen over de exacte toedracht van het verkeersongeval om te kunnen vaststellen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank moet het doen met de verklaring van verdachte, feitelijk niet meer inhoudende dan dat hij vlak voor het ongeluk naar rechts heeft gekeken.. Dit is echter een enkele korte gebeurtenis, waarbij uit de verklaring afgelegd bij de politie noch uit de verklaring afgelegd ter zitting blijkt hoe lang dit naar rechts kijken precies heeft geduurd. Het is niet uit te sluiten dat er sprake is geweest van een kort moment van onoplettendheid (momentane onoplettendheid). Op basis van het dossier kan de rechtbank ook niet meer vaststellen dan dat verdachte kennelijk niet op tijd of niet hard genoeg heeft geremd. Het dossier bevat geen aanwijzing dat verdachte meer of andere, onder de gegeven omstandigheden verkeerde, handelingen heeft uitgevoerd. De rechtbank kan dus ook niet vaststellen of er meer aan de hand was dan het enkel te laat zien dat de voorganger remde of al stilstond of dan het maken van een verkeerde inschatting. Over het moment en doel van het naar rechtskijken en hoelang dat geduurd heeft, kan de rechtbank niets met enige zekerheid vast stellen. Het enkele feit dat verdachte een moment naar rechts heeft gekeken, voor of na het zien dat de voorganger remde, en vervolgens niet op tijd heeft kunnen remmen, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde, overtreding van artikel 6 WVW, niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken. Het door de raadsman gevoerde verweer met betrekking tot het uitsluiten van de initiële verklaring van verdachte behoeft daarom geen verdere bespreking meer.
subsidiair: overtreding van artikel 5 WVW
Subsidiair is ten laste gelegd dat verdachte, zonder zich te vergewissen dat de weg voor hem vrij was, is blijven rijden en dat hij daarmee gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Op grond van de verklaringen van verdachte, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte niet is “blijven rijden”, zoals ten laste is gelegd, maar juist heeft geremd vanaf het moment dat hij zag dat dat nodig was. Er is geen aanwijzing in het dossier waaruit blijkt dat deze verklaring van verdachte niet juist is. Andere feitelijkheden zijn niet ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte om die reden ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde, overtreding van artikel 5 WVW.
meer subsidiair: overtreding artikel 19 RVV
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte niet in staat is geweest het ongeluk te voorkomen doordat hij zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, zoals ten laste is gelegd. Verdachte ontkent dit ook niet. De rechtbank acht het meer subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 oktober 2019 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk als bestuurder van
een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A59, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, in aanrijding gekomen met een voor hem op die weg bevindend motorrijtuig.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen, wegens overtreding van artikel 6 WVW, een taakstraf van 80 uur en een geheel voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien verdachte voor het meer subsidiaire ten laste gelegde zou worden veroordeeld, een geldboete, in termijnen te betalen, op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de snelheid waarmee hij reed niet zodanig aangepast dat hij hierdoor een aanrijding met een voor hem rijdende auto kon voorkomen. De inzittenden van die auto hebben daarbij allebei (zwaar) lichamelijk letsel opgelopen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor verkeersovertredingen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte zelf meerdere malen contact heeft opgenomen met de slachtoffers, wat hen blijkens de slachtofferverklaringen goed heeft gedaan. Voorts houdt de rechtbank rekening met de soort en hoogte van de straffen die gewoonlijk voor dit soort verkeersovertredingen worden opgelegd, te weten geldboetes, en met de financiële situatie van verdachte.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het primair en subsidiair ten laste gelegde, komt zij ook tot een substantieel lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd. Hierbij bestraft de rechtbank het gedrag van verdachte en niet de, in dit geval wel ernstige, gevolgen. Alles overwegend acht de rechtbank een geldboete van € 400,--, te betalen in vier termijnen van € 100,--, passend en geboden. Voor het opleggen van een rijontzegging, al dan niet voorwaardelijk, ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24a, 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van het bepaalde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 400,--;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
8 dagen;
- bepaalt dat deze geldboete mag worden betaald in
vier maandelijkse termijnenvan elk

€ 100,--;

- als verdachte hoger beroep instelt tegen dit vonnis, is het verlofstelsel als bedoeld in artikel 410a van het Wetboek van Strafvordering van toepassing.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Van de Wetering en mr. Schuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 februari 2021.
De voorzitter, jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 29 oktober 2019 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de
weg, de A59 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zonder er zich (voldoende) van te vergewissen dat het voor hem, verdachte, gelegen wegdek vrij was te blijven rijden, waardoor een ander (genaamd [naam 1] en/of [naam 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten voor die [naam 1] een breuk van de wervelkolom in de nek en/of voor die [naam 2] een kneuzing van 1 of meer rib(ben) en/of een kneuzing/verdraaiing van de nek en/of een kneuzing in de linker kuit, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan voor die [naam 1] en/of die [naam 2] ;
(Artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2019 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A59, zonder er zich (voldoende) van te vergewissen dat het voor hem, verdachte, gelegen wegdek vrij was is blijven rijden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(Artikel art 5 Wegenverkeerswet 1994)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2019 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A59, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, in botsing/aanrijding gekomen met een voor hem op die weg bevindend motorrijtuig;
(Artikel art 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990)

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 12 februari 2021;
- het proces-verbaal van aanrijding misdrijf met nummer PL2000-2019259502-1;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] met nummer PL2000-2019259502-7.